De taal van stilte
30 september 2013 | Door Ferdinand Borger | Geen reacties
Sinds ik eind jaren negentig stopte met mijn werk als predikant in een kerkelijke gemeente werk ik als zelfstandige zonder personeel. (ZZP-er). (De kerk wist niet anders dan me bij deze wijziging van de staat des levens de titel ‘emeritus’ toe te voegen en dat in de kracht van mijn leven, maar dit geheel terzijde…) Als iedere ZZP-er ben ik afhankelijk van losse opdrachten. Om te zorgen dat er genoeg werk binnenkomt moet er genetwerkt worden en dat betekent dat je regelmatig je gezicht moet laten zien op recepties. Ik zal er geen geheim van maken: ik houd niet van recepties. Het gaat er vaak wat valsig aan toe. Het is zien en gezien worden, er wordt gedronken en gebabbeld, in de lucht gezoend en aan elkaar geroken. Ondertussen wordt er gehengeld naar nieuw werk, passeren er leuke bestuursfuncties, worden ideeën uitgewisseld – en als je niet uitkijkt: gestolen – en zeker niet onbelangrijk: er wordt vooral gezocht naar gelijkgezinden. Bij de laatste Nacht van de Theologie, ook zo een snuffelbijeenkomst, zou ik een gesprek aanknopen met een theoloog Eerste Kamerlid, maar plots was daar een theoloog die een prinselijk paar had getrouwd. Ik kon het veld ruimen. Soort zoekt soort en theologen: het zijn net mensen.
Al het gebabbel op die recepties is bij nader inzien dan ook iets minder onschuldig dan het lijkt. Het is een methode om te selecteren, af te grenzen en uit te sluiten. En taal is daarbij het meest gebruikte selectiemiddel. Nu denk ik dat vooral protestanten dit selectiemiddel behendig weten te hanteren. Dat komt omdat alles in de protestantse kerk door taal wordt uitgedrukt. Alleen doopwater, brood, wijn, paaskaars en sinds kort: bloemschikken vervangen mondjesmaat het gesproken woord. Taal vormt de hoofdmoot van de protestantse communicatie. En die taal is weer, al naar gelang geloofsrichting, aan beperkingen gebonden. Gelooft de voorganger in Jezus Messias of in Jezus Christus? Protestanten kennen als geen ander de taalnuances en vormen op grond daarvan hun oordeel. Alle protestantse kerkscheuringen zijn dan ook ten diepste taalscheuringen. Zelf kreeg ik er een keer flink van langs toen ik was voorgegaan in een jeugddienst. Na afloop constateerde een oudere mevrouw op grond van mijn preek dat ik ‘Jezus niet in mijn hart had, want ik had zijn naam niet genoemd.’ Het deed haar verdriet en ze glimlachte erbij. Zij kende Jezus wél, zei ze. Ik was uit het veld geslagen, al had ze feitelijk gelijk. Jezus past niet in mijn hart, daar is Hij te groot voor.
Met taal geeft een mens iets van zichzelf prijs. Dat is waar communicatie nu eenmaal om draait: iets van jezelf meedelen in de hoop op een reactie van de ander en als het even meezit: herkenning. Maar soms is die herkenning er niet en vormen je woorden onverwacht de voedingsbodem voor een bijtend oordeel van de mens tegenover je. Zo kwetsbaar is communiceren. Een enkel woord kan ons van elkaar doen verwijderen. Menig familieruzie begint met één onhandig uitgesproken zin. De mededeling ‘u zit op mijn plaats’ kan een nieuwkomer in een kerk doen besluiten het gebouw niet nog een keer binnen te gaan.
Toen ik voor mijn boek ‘Hemelse Oorden’ een aantal jaren geleden voor het eerst in stilte in een klooster verbleef was deze stilte in eerste instantie: de afwezigheid van taal. Ik herinner me nog het moment dat ik plaatsnam aan een lange tafel waar een veertiental mensen in stilte de maaltijd nuttigde. Het voelde onhandig, dit verplichte zwijgen. Ik wilde kennismaken met mijn buren, ik wilde weten wat ze deden in het dagelijks leven en wat hen naar het klooster dreef. Bij gebrek aan taal verzon ik zelf maar wie ze waren en wat ze deden. Zo schiep ik in gedachten mijn eigen vertrouwde wereld, die bij nader inzien natuurlijk niet bleek te kloppen. Het bracht mij in verwarring. Waar was dit onhandige, in stilte langs elkaar schuiven van mensen op de gangen goed voor? Waarom alleen maar die minzame knikjes ter begroeting? Ik kwam er niet achter. De stilte leidde niet naar God, hoezeer ik daar ook naar zocht.
Pas onlangs, toen ik opnieuw een aantal dagen in de stilte van een klooster verbleef, werd ik mij bewust van de eerste functie die de stilte heeft. De stilte stelt het oordeel uit. Juist door niet praten, juist door je geen mening te vormen naar aanleiding van de woorden van de ander. Juist door het zwijgen, kan die ander naast je plaats nemen aan tafel. We zijn niet afhankelijk van wederzijdse goedkeuring of instemming. Om het vroom te zeggen: het is de Ander die ons nodigt en ruimte geeft. De stilte waarborgt de ruimte voor elkaar, waar onze taal en ons spreken misschien zomaar een rangorde in plaatsen zou hebben aangebracht. Nu schuif ik af en toe een kerkbank in en ga zomaar stil naast iemand zitten. En als er dan niemand mijn plaats opeist, dan vermoed ik dat dit een plek is waar ik misschien wel zou willen blijven. Het wachten is nu nog op stille recepties.
Voeg een reactie toe