Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Ferdinand Borger

I.M. Jean-Christophe

19 juli 2024 | Door | 4 reacties

Clamecy heette het stadje waar ik een huisje had gehuurd. Bij het middeleeuwse centrum aan de sluis in het Canal du Nivernais. Ik was juist aangekomen, de verhuurster had me het pand laten zien, ik haalde de auto leeg, ruimde de kasten in en stond nu op straat. Jean-Christophe kon ieder moment komen. Uit Parijs. Een auto reed de kade op met 75 op de nummerplaat. Er stapte een man uit. Hij keek zenuwachtig rond. Dit moest hem zijn. Hij leek niet op de foto op de site. Ik zou een weekend met hem doorbrengen. We zouden de omgeving gaan verkennen. Wandelen. Eten. Kennismaken. Niet met deze man gaat er door mij heen. Alsjeblieft, niet met deze man. Ik verstijfde. Ik keek de man aan. De man keek niet terug. Misschien was hij het toch niet. En was hij een andere Parijzenaar met een afspraak op dezelfde tijd en zelfde plek. Zeer toevallig dat wel. Ik klampte mij aan de gedachte vast. Na twintig minuten vertrok hij. Ik bewoog weer. Ik ging het huis binnen. Dan maar alleen dit weekend, sprak ik mijzelf toe. Beter alleen, dan met deze man die zijn ware gezicht niet durft te laten zien. Er was iets van opluchting. Toen stopte er een auto. Ik keek uit het keukenraam. Er stapte een kleine man uit de auto. Kaal. Bewegelijk. Dit was hem: Jean-Christophe.

De auto werd leeggehaald en de verhalen begonnen. Over zijn werk op een ministerie in Parijs, over zijn huwelijk dat gestrand was, zijn drie kinderen, waarvan een tweeling: twee meiden. Over zijn coming-out die alleen maar binnen een kring van gelijkgezinden werd gedeeld en voor de familie onbekend bleef. Over het geheime leven waarin vluchten en verbergen de werkwoorden waren en het onrustige zoeken naar een maatje. Het gezin had hij achtergelaten in Bretagne, Parijs had hem opgeslokt in al zijn anonimiteit. Hij  had een appartement aan de rand van de stad gevonden in l’Haÿ-les-Roses, vier hoog met een uitzicht op een heuvel en boven de horizon het topje van de Eiffeltoren. We liepen Clamecy in met het kleine Middeleeuwse centrum waaraan het verval knaagde, dronken bier op het terras, keerden huiswaarts en gingen de keuken in voor het diner. Niet veel later zaten we op de plastic stoelen in de merkwaardige langgerekte tuin, waarvan het einde totaal overwoekerd was. In de schuur vonden we een barbecue die we de volgende dag zouden gebruiken. We trokken een fles wijn open. Ik vroeg me af in hoeverre deze hele ontmoeting clichématig was, volgens een voorgeschreven script, met mijzelf in één van de hoofdrollen. Er was een diepgaand verlangen te figureren in een Franse film, waarvan ik meende te weten hoe dat moest, ik speelde mijn Franse rol, zocht in mijn herinneringen naar Franse ervaringen dertig jaar geleden en vond mijzelf terug bij het eerste Franse diner waar ik te veel wijn dronk. Mijn prille Franse woordenschat verdronk. Er was een verlangen naar een scenario met een duidelijk plot, de ontmoeting als het motorisch moment en dan de ontwikkeling van een romance, met al de te overwinnen barrières, de talen en culturen die elkaar soms begrijpen maar ook diepgaande verschillen blootleggen. Ik weet niet wat ik wilde op dat moment. We dronken onze wijn. We sliepen.

De volgende ochtend was de tuin te koud, maar op het balkon scheen de zon. Ik haalde croissants en pains-au-chocolat, wipte de buurtsuper binnen, een vriendelijke variant van de megagrote grandes surfaces, kocht fruit en jus d’orange. We aten. We maakten plannen. Ik stapte bij Jean-Christophe in de auto. Hij reed hard. We bezochten Bazoches, een kasteel in de buurt. Jean-Christophe leidde mij door zalen en geschiedenis en liet mij zien hoezeer een Fransman verankerd is in zijn cultuur. We keken uit een raam en zagen in de verte Vezelay liggen bovenop een heuvel. We reden terug naar huis, kochten worst, aardappelen, rijst en wijn bij de grote Leclerc en haalden de barbecue uit de schuur. De volgende dag werd Vezelay ons doel, we klommen in het stadje omhoog naar de St. Madeleine die gesloten was voor een concert dat op de Franse Radio werd uitgezonden. Beiden drukten we ons oor tegen de kerkdeur. Binnen klonk muziek en applaus. Zo moet het in de hemel klinken zei ik. Jean Christophe zei niets. Katholiek van huis uit, maar al jarenlang agnost, vertelde hij. Ook de kinderen werden niet religieus opgevoed. De muziek was evenwel mooi. Zondagavond namen we afscheid, het was zeker vier uur rijden terug, we spraken af elkaar weer te zien. De auto werd ingepakt en hij vertrok. We hielden contact. Een half jaar later belde hij bij mij aan. Het werd twee dagen Nederland, een bezoek aan Den Bosch, een wandeling door Eindhoven en de verkenning van een aantal restaurants. En eindeloze gesprekken in het Frans, waarvan naarmate de tijd vorderde ik des te meer genoot. Hoe rapper het uit mijn mond rolde, hoe meer ik mij opnieuw verplaatste in mijn Franse filmscenario. Taal is een voertuig om te reizen zonder van je plaats te komen.

Zes maanden later reisde ik op de terugweg van een vakantie bij Cluny naar l’Haÿ-les-Roses, aanschouwde met eigen ogen het uitzicht richting Parijs, en ontdekte de Eiffeltoren aan de horizon. We aten crèpes in een restaurant in het dorp, liet mij de Franse menukaart uitleggen, die ik na al die jaren nog steeds niet doorgrond, en trokken thuisgekomen nog een fles wijn open. De volgende ochtend vertrok Jean-Christophe al vroeg naar zijn werk, ik nam de RER naar Parijs, slenterde langs de Seine en liet me meevoeren in de dromen die ik dertig jaar geleden had: Nederland de rug toe te keren en in Frankrijk gaan wonen. ’s Avonds werd er een diner samengesteld uit de resten van de lunch van de vorige dag. Opnieuw wijn en daarna slapen. De trein naar Amsterdam vertrok vroeg de volgende ochtend.

Begin april dit jaar was ik opnieuw in Parijs met mijn beste vriend. We liepen in twee dagen 40 kilometer, we haalden herinneringen en dromen op, bezochten een dienst in de protestants kerk l’Oratoire du Louvre waar ik twee keer met een koor uit Versailles voor de radio gezongen had tijdens mijn Franse jaar. Ik laafde me aan het sobere Franse protestantisme met zijn nadruk op woord en taal, de psalmen van Calvijn in het Frans en de hartelijke ontvangst na de dienst. Nadat mijn vriend in de middag vertrokken was naar Nederland, belde ik Jean-Christophe. Hij vroeg me die avond langs te komen. Ik nam de RER van St. Michel naar Bourg-la-Reine, we misten elkaar bij het station en vonden elkaar onderweg naar zijn huis. Het appartement was rommeliger dan eerst, de tafel was dwars in de kamer gezet, er lagen boeken en kranten verspreid over de vloer. In een hoek lag een matras van een logé. Hij vertelde veel weg te zijn en had voor zijn werk twee weken een bezoek gebracht aan Reunión, één van de Franse overzeese gebiedsdelen. Er klonken verontschuldigingen van zijn kant want er was geen eten in huis. Ik zei dat het niet erg was, dat ik zomaar kwam binnenvallen en dat we niets hadden voorzien. We aten nog wat laatste crackers. Hij vroeg mij te blijven. Ik bleef. De volgende ochtend stond ik vroeg op het station van Bourg-la-Reine, als een echte banlieusard. De zon scheen door een dunne mist. Dit had mijn leven kunnen zijn, als ik dertig jaar geleden anders had besloten. Ik bemerkte weemoed, die snel verdween toen ik nog net een staanplaats in de trein vond. Op het Gare du Nord nam ik  de trein terug naar Nederland. We zouden in de zomer opnieuw afspreken.

Vanmorgen kreeg ik een appje van één van zijn vrienden. Jean-Christophe is afgelopen maandag, 8 juli omgekomen bij een auto-ongeluk. Hij stond bij Orléans op de vluchtstrook van de autosnelweg en is gegrepen door een vrachtwagen. Hij was op slag dood. Ik lees het bericht en hoop dat het niet klopt. En bizar genoeg bedenk ik een scenario: Misschien wil hij breken met het leven waarin hij onrustig op zoek was naar zijn identiteit. En bij niemand echt rust vond. Ook niet bij mij. Of misschien is hij teruggekeerd naar zijn gezin. Naar de tweeling die flink te lijden had van de lockdowns tijdens corona. Hij wil opnieuw beginnen en breken met dit bestaan. En daarom dit bericht. Zoiets. Ik wil een scenario voor hem schrijven waarin hij zijn rust vindt. Maar het bericht blijkt te kloppen. Hij is er niet meer. Dan ontdek ik een nieuw soort verdriet. Ik rouw om een date. Ergens werd hij een vriend. Ik deelde een verborgen leven.

 

Clamecy était le nom de la ville où j’avais loué une maison de vacances. A proximité du centre médiéval juste à coté de l’écluse du Canal du Nivernais. Je venais d’arriver, la propriétaire m’avait montré le chalet, j’avais vidé la voiture, jeté toutes mes affaires dans les placards et me trouvais enfin dans la rue. Jean-Christophe pouvait venir à tout moment. De Paris. Une voiture s’engageait sur le quai avec le 75 sur la plaque d’immatriculation. Un homme sortait. Il regardait nerveusement autour de lui. Ce devait être lui. Il ne ressemblait pas à la photo sur le site. J’allais passer un week-end avec lui. Explorer la région. Marcher. Se faire connaître. Pas avec cet homme ! , je pensais, S’il te plaît, pas avec ce type. Je sentais un frisson. Je regardais l’homme. Il ne me regardait pas. Peut-être ce n’est pas lui après tout. Peut-être c’est un autre Parisien avec un rendez-vous au même moment et au même endroit. Quelle drôle de coïncidence ! Je m’ accrochait à cette pensée. Après vingt minutes, il s’en allait. Je me sentais soulagé. Je rentrais dans la maison. Seul le weekend, je me disais, je suis seul le weekend. C’est mieux que de passer les jours avec un mec qui cache sa mine. Puis une voiture s’arrêtait. Je regardais par la fenêtre de la cuisine. Un petit homme sortait de sa voiture. Imberbe. Energique. C’était lui : Jean Christophe.

 

Trump stond op, alsof God er de hand in had

18 juli 2024 | Door | Geen reacties

Vliegensvlug stond Trump na de aanslag op. We zagen een bebloed oor. En we zagen een vuist richting hemel. Dit wordt het plaatje wist hij. En dat klopte. De volgende minuten verspreidde het beeld zich over de wereld. Iconisch werd er gezegd. En ook dat klopt. Iconen kennen geen rijpingstijd meer. Ze zijn of ze zijn niet. Dit beeld werd het direct. We zagen ook een beeld van de schutter, een lichaam boven een dakrand. En we zagen niets van de man die vol werd geraakt: de ex-brandweerman die het leven liet. Hij verdween.

De vuist toonde Trump als de overwinnaar. Ik had dood moeten zijn stelde hij, maar ik leef. Hij stond op. De veiligheidsmensen konden hem niet tegen houden, zoals de grafsteen Jezus de weg naar buiten niet kon beletten. Alles in dit beeld is iconisch en refereert aan de religieuze beelden die onze cultuur dragen. Trump weet dat. Hij speelt ermee. Of je wilt of niet.

Er gebeurt hier iets gevaarlijks. In het uitwissen van het lot van de ex-brandweerman verdwijnt de dood in dit gebeuren. Trump had het er geen moment over. Je kunt aan het sterven voorbij, laat hij zien. Fight, fight, fight. Daarmee dringt de icoon van de overwinnaar zich op de voorgrond. Het gaat om hem, hij mocht klaarblijkelijk nog niet dood. Hij heeft nog een missie te volbrengen en is er voor een hoger doel: president worden. Ook hier kan uit protestantse theologische vaatjes worden getapt met de leer van de predestinatie: Trump is voorbestemd, de kogel heeft hem slechts geschampt. God heeft hem gered.

Zo incorporeert de icoon van de overwinnaar de dood, als zijnde niet meer van belang. En dan gebeurt er iets cruciaals: in het etaleren van de overwinning en het opschorten van zijn sterfelijkheid weet Trump zijn aanhang te vangen. Zij zien in hem een mythische figuur in wie de grens tussen leven en dood is vervaagt.

Een deel van zijn volgers wil tot die mythe behoren. Het is die aantrekkingskracht van de mythische redder van het vaderland die in de twintigste eeuw honderdduizenden de dood heeft ingejaagd. Met de icoon van de overwinnaar voor ogen zagen heel wat aanhangers van welke politieke stroming dan ook nauwelijks het gevaar van hun eigen dood. Die blinde trouw aan de sterke leider motiveerde ook de bestormers van het Capitool, waar vier van Trumps aanhangers omkwamen. De dood is dan inmiddels verheven tot offer: een offer voor een hoger doel. Zo vermijdt men om de zinloosheid van het sterven onder ogen te zien.

Tegenover Trump staat president Biden. Hij is niet de iconische overwinnaar. Integendeel, we zien een man bij wie de ouderdomsaftakeling heeft ingezet, aan wie je het bestuur van de Verenigde Staten niet meer kan toevertrouwen. Anders dan bij Obama, die een iconisch beeld van zichzelf schiep gepaard aan de leuze ‘Yes we can’, ontbreekt het Biden aan een dergelijk beeld. En in plaats van zijn eindigheid onder ogen te zien, overschreeuwt hij zichzelf en verschilt daarbij weinig van zijn tegenstander: beiden witte oude mannen die menen dat ze onmisbaar zijn. Voor de naoorlogse generatie die zichzelf altijd centraal heeft gesteld is dat wellicht het moeilijkst: inzien dat de wereld zonder hen verder gaat.

Het was altijd Bidens kracht, dat hij uit eigen ervaring wist wat verlies en dood voor kiezers betekenen. Hij heeft tenslotte zelf een zoon verloren. Ook dáárvoor biedt de christelijke traditie krachtige beelden. En in zijn empthische rede na de aanslag op zijn rivaal, waarin hij de doden die vielen wél noemde, zou je een glimp kunnen opvangen van de pieta, van de herkenbare tranen om de dood van een onschuldige, van een zinloos sterven. Maar de kracht van die barmhartigheid is Biden kwijt, nu hij zelf het voorwerp van medelijden is geworden

Gepubliceerd in Trouw, 19 juli 2024

Laat niemand het lef hebben de stilte op de Dam te verstoren

3 mei 2024 | Door | Geen reacties

Na de voorstelling in de Duitse Opera in Berlijn sta ik opeens met een glas wijn in de foyer naast twee plaquettes met namen. Het is een lijst met Joodse kunstenaars en medewerkers die in 1933 werden ontslagen na Hitlers machtsovername. Het operabedrijf draaide na hun verwijdering gewoon door. Raszuiverheid werd de norm, uitsluiting gemeengoed. Hun ontslag zou het spoor naar uitroeiing worden. Aan dat spoor kun je wennen wanneer de uitsluiting jou niet treft. Geruisloos hadden de namen van deze mensen uit de geschiedenis kunnen verdwijnen, maar tenminste één iemand heeft dat voorkomen.

Twee dagen eerder stond ik in Dresden op de plek waar op 9 november 1938 de synagoge in brand werd gestoken tijdens de Kristallnacht. Van geruisloosheid was geen sprake meer, er werd grof en sadistisch geweld ingezet. Er ontstaat een glijdende schaal van uitsluiting naar uitroeiing wanneer er een rechtvaardiging wordt gevonden die de vernietiging in alle redelijkheid legitimeert. Bij het uitbreken van de oorlog beschikte Hitler over een menselijke vernietigingsmachine, voorbij aan het denken, voorbij aan de zelfkritiek. De mythe van de collectieve vernedering genereerde een perverse collectieve kracht.

Tachtig jaar later maakt het ‘nie wieder’ plaats voor ‘het kan weer gebeuren’. En inderdaad: dat kan. Via ogenschijnlijk onnozele talkshowtafelpraat – een geboren Ethiopiër kan geen Fries zijn – naar de uitsluiting van asielzoekers en vreemdelingen, naar het massaal stemmen op één man die pretendeert een partij te zijn. Waarom leggen wij onze toekomst in de handen van deze enkeling die schreeuwend oppositie voert, onze democratie van binnenuit aanvalt en nu al zes maanden onze politiek gijzelt? En waarom nog meer macht aan hem geven bij de Europese verkiezingen? Naar welke verlosser verlangen wij hier? Het moet luiheid zijn dat ons drijft, of onverschilligheid, lethargie of decadentie.

Laat niemand het lef hebben om op 4 mei de twee minuten stilte op de Dam te verstoren. Het is tijd voor een diepgaand zelfonderzoek. Niet de Palestijnen, niet Israël en ook niet Oekraïne en Rusland, maar wij, wij moeten aan de bak. Grondig gaan nadenken waar wij ons bevinden op de schaal van het uitsluiten. En ons bewust worden met welke perverse mechanismes wij momenteel spelen. In de foyer van de Duitse Opera zag ik hoe de illusie kan postvatten een volk
wel te kunnen missen. Dat wat vernietigd wordt kan definitief verdwijnen. En worden vergeten. Daartoe zijn wij in staat. Dat is een gruwelijke wetenschap. Daarom: 4 mei twee minuten stil op de Dam. Doodstil.

Gepubliceerd in TROUW, 3 mei 2024

Breuk/Tranen/Vrede

18 maart 2024 | Door | Geen reacties

BREUK
Het is, denk ik, een daad van bevrijding om een cruciaal element uit de christelijke theologie – en nog meer uit de protestantse dogmatiek – uit de mottenballen op te diepen. Ik weet niet of jullie daar aan willen, dat maakt me eigenlijk ook niet zoveel uit, want ik denk dat het moet. En ik denk ook nog dat het heilzaam voor ons is om dat te doen. Ik doel op het gegeven om onszelf te denken vanuit de totale breuk die er in Genesis plaatsvindt tussen de mens en God en de mens en de wereld, de breuk waarbij de mens beeld en gelijkenis van God verliest in het eten van de ene appel. In de ene handeling, in deze ene hap van Adam verklaart het begin van Genesis de oorsprong van het kwaad. Dat kwaad ligt niet in de schepping zelf besloten. Nee, van de schepping zegt God dat deze goed is, zeer goed zelfs. Ik denk dat het goed is om onszelf vanuit de breuk te denken. Niet omdat breuken fijn zijn, dat zijn ze niet: in elke breuk zit iets van een verloren paradijs, maar het sluit wel aan bij onze werkelijkheid, waarin de gebrokenheid zich aan ons opdringt in verhalen en beelden, in berichten van oorlog en polarisatie, in taal die anderen uitsluit, in onmin, in verkettering. Ik geef toe dat het niet makkelijk is om vanuit de breuk te denken, vanuit het kapot. Maar ik denk dat het moet. Denken vanuit de breuk zet de hoop onder kritiek die ons decennialang naar voren heeft gestuwd, naar rijker, naar meer, naar beter. Het voerde ons weg van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, dat enorme zwarte gat in de geschiedenis dat ons liet zien tot welke onmenselijkheid wij in staat zijn. Verward en gebroken door de onvoorstelbare vernietigingskracht van de fascisme, met in het hoofd de woorden ‘dat nooit meer’, werden wij voortgedreven door de hoop op een betere toekomst. We groeiden in welvaart, we werden rijker. Generaties na ons zouden het beter krijgen. En zo is het lang geweest. Er kwam een grenzeloze groei, waarvan in de jaren zeventig met de Club van Rome al werd gezegd dat deze niet zou kunnen blijven bestaan. Maar we negeerden het. Wat ons voordreef was de hoop. De hoop op een betere wereld, hoop op een eerlijke verdeling van de welvaart, hoop op een wereld zonder kernwapens: de hoop kende vele gezichten. Maar was dat eigenlijk wel hoop? De Franse filosoof André Comte-Sponville stelt dat we hoop met optimisme zijn gaan verwarren. Optimisme is de ‘kop op’ houding, het tegen elkaar zeggen dat het beter wordt, dat we groter groeien, dat we welvarender worden. Optimistisch zou het rendement van mijn lijfrentepolis zijn die mij twintig jaar geleden werd aangesmeerd. (hetgeen dus niet zo is) Optimisme, stelt Comte-Sponville heeft onterecht de plaats van hoop ingenomen. En als we nu rondkijken in de wereld is er niet zoveel reden tot optimisme. Ik hoef het eigenlijk niet te noemen. We weten het allemaal. Oekraïne, Gaza, Jemen, de brandhaarden in de wereld zijn talrijk. Wanneer je de beelden op je in laat werken je dan blijft er weinig over van een optimistisch mensbeeld.
Maar als er al zoveel is om over te somberen, waarom de wereld dan ook nog eens denken vanuit de breuk? Nou, wel hierom: de breuk gaat uit van de relatie. En die relatie gaat weliswaar kapot, maar: in den beginne was er de relatie. De relatie gaat vooraf aan de breuk. Waarom die relatie dan centraal stellen? Omdat ik denk dat heel veel van ons optimisme na de oorlog, de enorme vergroting van onze welvaart, de grenzeloze groei, het steeds meer gericht zijn op jezelf, op jou al individu, de wetenschap dat je alles uit het leven moet halen omdat het maar kort is omdat er geen hiernamaals meer wacht, dat dat hele optimisme niets meer met de relatie van jou tot de wereld en van jou tot God te maken heeft. Denken vanuit de breuk heeft niet tot doel om ons tot neergeslagen mensen te maken, die ook nog eens tot niets goeds in staat zouden zijn, maar om te onderstrepen en te belijden dat wij mensen in relatie zijn, totaal afhankelijk van relaties, verweven met alle mensen om ons heen en met deze wereld. En dat het ontkennen daarvan ons heeft gebracht waar we nu in de wereld zijn aanbeland.

TRANEN
We hebben de tranen van Jezus nodig. Laat mij je uitleggen waarom. Het valt me op dat veel mensen geschokt zijn door de politieke aardverschuiving die in ons land heeft plaatsgevonden in november afgelopen jaar. Hoe kan een land, dat zichzelf zo progressief denkt en decennialang zichzelf als gidsland voor de wereld zag op het gebied van medische ethiek, acceptatie van drugs en homoseksualiteit ineens zo naar rechts rukken? Maar is deze schok wel terecht? Het proces waarin wij ons bevinden is al decennialang gaande. In de vermarkting van onze maatschappij is er iets grondigs veranderd in de relaties tussen ons mensen. We zijn verantwoordelijk geworden voor ons eigen leven, voor de successen daarin en voor ons falen. Psychiater Esther van Fenema heeft in haar laatste boekje grondig geanalyseerd tot welke diepe eenzaamheid dat heeft geleid bij het individu. We zijn in alle opzichten concurrenten van elkaar geworden: op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt, op de markt van het geluk. Want ook die laatste markt is ontstaan nu de zinvolle verbanden waarin we leefden – waaronder de kerken – steeds meer verdwijnen. We begrijpen onszelf steeds minder vanuit de relatie. We worden geacht onszelf vanuit onszelf te begrijpen. Doordat wij onszelf daarbij voortdurend centraal stellen en de relatie het onderspit delft, weten wij ons steeds minder te verhouden tot de wereld. Die wereld is ver weg geworden en anoniem, een anonimiteit die op het internet de kans geeft om alle bagger die er in een mens ook naar boven kan komen uit storten over de medemens. Mensen schreeuwen hun woede van zich af. Soms in de hoop om gehoord te worden vanuit een diepe eenzaamheid. Maar soms ook met de wil om te vernietigen.
In deze wereld die de mens tot zichzelf heeft veroordeeld en relaties hooguit nog functioneel ziet, hebben we de tranen van Jezus nodig. De tranen die Jezus hier over Jeruzalem weent zijn de uiting van een diepe compassie. Omdat de stad de vrede niet kent en niet zoekt. En ook niet weet hoe ze deze moet bereiken. De tranen getuigen van de diepe verworteling van Jezus met zijn traditie en met de mensen. In de woorden die hij uitspreekt over de stad, klinken de oude profeten mee:

Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. 43Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. 44Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.’

VREDE
Hier aan de rand van de stad komt een beeld van God aan het licht. God die zich ontfermt over de mensen, die hen in staat stelt vrede te stichten, die diep in hen de geboden heeft gelegd die het land leefbaar maken en vruchtbaar. En Jezus als de belichaming daarvan. In de woorden van Jezus zit een diepe compassie met de mensen van de stad. En met de toekomst van de stad. Hadden jullie maar geweten wat vrede kan brengen! Dat kunnen ze niet. Theoloog Okke Jager schreef hier ooit een prachtig commentaar bij: ‘Wat vrede brengt wordt verwoord in het prachtige beeld van de smid die een zwaard omsmeedt tot een ploegschaar dat we elders in de Bijbel vinden. Er is in die tijd een nauwelijks gewelddadiger beeld denkbaar dan dat van deze smid. Er is een enorme vuur en kracht nodig om het zwaard tot een ploeg om te vormen. Het vergt reusachtige voorhamers en een enorme blaasbalg om het vuur aan te wakkeren. Het geheel had iets van bruutheid en oorlog’, stelt hij. Zo is het met de vrede, die wordt niet bewerkt door zachte heelmeesters. En wordt ook niet overeind gehouden door een makkelijk optimisme dat het allemaal wel goed zal komen. Die vrede vraagt om iets anders.
Dat wordt zichtbaar als Jezus op het tempelplein komt. En ziet dat die plek helemaal in bezit is genomen door de marktlieden die er een rovershol van maken. Dat wat heilig is wordt hier bezoedeld. Dat wat kan bestaan zonder geld, zonder markt heeft geen plaats meer. Jezus jaagt de handelaren van het tempelplein af. Deze plaats waar de relatie tussen God en mens centraal staat, waar mensen samen komen om te bidden en te vieren, mag niet worden gereduceerd tot een plek waar de ene mens de ander uitbuit. Misschien legt Jezus hier ook wel de zweep over ons neoliberale bestaan, waar geld, winst en concurrentie heilige waarden zijn geworden. Is er nog een plek voor het nutteloze, voor het heilige, voor de relatie tussen God en mens? Een relatie die onvoorwaardelijk gebaseerd is op liefde, op de gift, op de gave, op genade? Wat er nu schrijnend in ons werelddeel aan het licht komt is de verwaarlozing daarvan.
Maar goed, wat baat ons een dergelijke preek, een dergelijke maatschappijanalyse? Wat hebben we eraan om te zeggen dat de tijden zorgwekkend zijn, ons gemoed ongerust, en de toekomst duister? Nagenoeg niets, behalve dan dat we elkaar bevestigen in onze onmacht. Ook heeft het niet zoveel zin om een ethisch oordeel uit te spreken over de huidige politieke ontwikkelingen. Natuurlijk, we kunnen ze het predicaat verwerpelijk geven, maar wat verandert er dan? Comte-Sponville wil alleen nog maar over hoop en over hopen spreken als we deze bevrijden uit de klem van het optimisme. Hoop zegt hij, is een werkwoord, is een actie, is een daad. Okke Jager schreef daar 34 jaar geleden in dezelfde zin over:
‘Met het smeulende vuurtje van onze goede bedoelingen redden we het niet. Het is niet een zaak van pappen en nathouden. Zachte heelmeesters kunnen geen smidshamer vasthouden. Pacifisme is niet kinderachtig. Een ethische bevlieging geeft de blaasbalg te weinig adem. De vrede heeft evenveel vuur en kracht nodig als de oorlog.’
Die woorden zijn nog steeds geldig. Een moreel oordeel, en daar spreek ik Jager graag in na, is te makkelijk en gratuit. Ook heeft niemand iets aan een optimisme dat alles goed komt, want optimisme is vooral een vlucht. We zijn in de samenleving elkaar dramatisch kwijtgeraakt en aan het kwijtraken.
Wat dan wel? In de protestantse gemeenten van De Kempen (onder Eindhoven, waar ik predikant ben) hebben we als predikanten onlangs twee open avonden georganiseerd over twee maatschappelijke thema’s. Beide avonden waren in het dorp Bladel, waar de wethouder ons vertelde hoe bezorgd hij was over de sfeer in de samenleving. Boeren, milieuactivisten, politici en burgers zijn steeds meer tegenover elkaar komen staan. Elk begin van een debat ontspoort zodra het zich een beetje ontwikkelt. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat we als land een gemeenschappelijk doel zijn kwijtgeraakt. Maar het helpt ook niet dat mensen zich eenvoudig opsluiten in hun eigen gelijk, kringen van medestanders vormen op internet en fysieke ontmoetingen daarbij uit de weg gaan. We vroegen ons als kerken af of we hier misschien een rol zouden kunnen spelen. We nodigden verschillende partijen uit om met elkaar in gesprek te gaan. En dat gebeurde. Een vijftigtal mensen gaf gehoor aan onze oproep. Boeren, milieuactivisten, politici en een paar gemeenteleden brachten de verschillen en de kloven aan het licht. We spraken één ding af: dat we naar elkaars verhalen zouden luisteren. En ook dat gebeurde: er kwam veel pijn naar boven: van de milieuactivist over de toekomst van de aarde, van een boer die vertelde van de drie generaties op zijn boerderij en hoe moeilijk het is om aan de grilligheid van alle regelgeving te voldoen. En een ander vroeg zich af waarom hij de stikstofprijs moet betalen terwijl iedereen na de coronacrisis weer feestend naar verre oorden vliegt en nog meer autokilometers rijdt.
We luisterden naar elkaar verhalen. Wat bleek: ongerustheid kent vele vormen. Niemand heeft het patent of het alleenrecht ongerust te zijn. De ongerustheid van de boer was even legitiem en inzichtelijk als die van de klimaatactivist. En ik werd me bewust dat de waarde van de kerk dit kan zijn: een open plek om te luisteren, zonder oordeel. Het verbaasde ons als voorgangers dat de mensen daarvoor naar de kerk wilden komen. Afgelopen woensdag belegden we een tweede avond. Nu met het thema ‘wonen’. Er zat weer een divers gezelschap: een projectontwikkelaar, een architect, een woningzoekende, opnieuw een wethouder en mensen van een gezamenlijk woonproject. Halverwege de avond hadden we de problemen wel op tafel en de analyses die daarbij hoorden, en ik stelde maar eens een vraag: hoe willen jullie nu eigenlijk dat de samenleving, dat dit dorp, deze stad Eindhoven eruit ziet? We zien de belangen en we zien de noden. Maar mensen worden in al de processen die er gaande zijn uitgesloten: er zijn werkende armen, bestaanszekerheid komt onder druk te staan, voor jonge mensen zijn de huizen hier te duur. Hoe willen jullie nu dat het er hier uit gaat zien? Toen bleef het stil. Een stille verlegenheid. Iedereen bleek prima in staat zijn eigen nood en zijn eigen ambitie te verwoorden, maar de gezamenlijk taal van de toekomst zijn we kwijt. Het is de taal waarvan de hoop het werkwoord vormt. De projectontwikkelaar stuurde ons de volgende dag een mail waarin hij ons bedankte. Juist voor de uitwisseling van de verschillende stemmen van mensen die elkaar in het gewone leven niet (meer) tegenkomen.
Het thema van deze dienst is: ‘het geheim gebeurt’. Voor ons als predikanten in de Kempen gebeurde dat geheim een beetje op onze open avonden. Er is soms niets meer nodig dan een ruimte te scheppen voor het gesprek en daarbij werkelijk aandacht te hebben voor de ander. En er is soms niets meer nodig dan je oordeel op te schorten om er even voor die ander te zijn. Soms wellen daarbij tranen op, die moeten maar gewoon komen: ze brengen jouw zorg en ongerustheid aan het licht of het verdriet omdat je ziet dat mensen elkaar beschadigen en elkaar niet meer kunnen vinden.
Wat we kunnen leren – en wat ons nu te doen staat – is dat de kerk in alle bescheidenheid een plek van genade kan zijn, van toewijding en ruimte, een plek van breuk maar ook van heling, van verbinding. Een ruimte waar we de stilte beoefenen omdat we daarin leren luisteren. En de Adem ontvangen om het vuur aan te jagen.
Moge dat zo zijn.

Deze overweging is op 17 maart uitgesproken in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam. Na de viering werd er een ‘cirkel van verbinding’ gevormd op het Museumplein ter hoogte van het Van Goghmuseum.

Werk hard, zeg niet te veel, incasseer: dat is werken bij de NPO

6 februari 2024 | Door | Geen reacties

Mechanismen die leiden tot misbruik, leiden ook bij de publieke omroep tot een ziekmakende sfeer, denkt Ferdinand Borger, ook op grond van eigen ervaringen.

Ooit was de publieke omroep het uithangbord van een verzuilde samenleving. Je had de KRO voor katholieken, de Vara voor socialisten en de VPRO voor progressieve intellectuelen. Dat maakte de diversiteit van de samenleving zichtbaar. Maar de ontzuiling zette door en vanaf de jaren negentig traden commerciële omroepen toe tot het medialandschap. De strijd om de kijkcijfers werd dominant, ook in de politieke discussie over het voortbestaan van de NPO. Sindsdien moet worden gescoord. Het recente rapport over de verziekte werksfeer bij de Publieke Omroep laat zien wat er dan gebeurt. Het risico van niet scoren bedreigt de vaste medewerkers, maar op medewerkers met tijdelijke contracten ligt extra druk. Het is die groep die constant dient te leveren, op het gevaar af de laan uitgestuurd te worden.

Ongelijkheid

Dat werkt een ziekmakende ongelijkheid in de hand. Word ik wel gezien? Ben ik goede maatjes met de eindredactie en de presentator? Scoor ik met mijn gasten? Krijg ik verlenging van mijn contract? Door zzp’ers in te zetten, wordt dat effect nog versterkt. Voor de belastingdienst ben je dan een ondernemer die diensten levert. In de praktijk maak je deel uit van een team met alle mogelijke interacties en bindingen die daarbij horen. Maar van de kant van de pulieke omroep ontbreekt de verplichting tot binding en zorg. Lukt het je niet om je staande te houden, dan weet je dat er een legertje opvolgers voor je klaar staat. Dus: werk hard, zeg niet te veel, incasseer, ook wat je niet aanstaat.

De omroep maakt daarbij – al of niet gewild – gebruik van een mechanisme dat bij veel vormen van misbruik wordt ingezet. Er wordt je verteld dat je speciaal bent, dat je het hebt gered, dat je in een wereld bent terechtgekomen waar iedereen wil werken, waar het werk schaars is en het aanbod van arbeiders hoog. Uitverkoren dus. Het heeft ook iets sektarisch, met charismatische presentatoren en leiders die loyaliteit van je verlangen voor een loon dat verbleekt bij hun gage. Maar al is het salaris laag: het staat goed op je cv. Dat laatste bleek ook toen ik in 2001 bij de televisie ging werken, in die tijd redelijk betaald overigens. Werken bij de omroep geeft aanzien. En dat verklaart een deel van het probleem. Want de perceptie van de buitenstaander verhult hoe het systeem van binnen werkt. Als je toetreedt tot die wereld, deel je nog in de betovering van de outsider. En het is inderdaad een fascinerende werkveld.

Goede leerschool maar…

Je kunt programma’s maken die ertoe doen. Je doet mee in de publieke opinie. Je werkt in teams waarin je creativiteit wordt uitgedaagd. De competitieve sfeer haalt het beste in je naar boven. Het is ook nog eens werk waarin je leert van elkaars disciplines. Vaktechnisch gezien is het een goede leerschool. Ik kijk met voldoening terug op de tijd dat ik werkte met een NCRV-eindredacteur.

Prachtig werk dus, maar in de basis deugt de organisatie niet. De afhankelijke staat van de freelancer vergroot de bereidheid om de grenzen op te rekken en te verleggen: te accepteren wat niet geaccepteerd moet worden.

De Metoo-beweging heeft ons van die grenzen bewust gemaakt. Discriminatie, seksisme en (verbaal) geweld ontkiemen in een klimaat van perverse ongelijkheid. Daaraan gaan mensen kapot, daarmee gaat talent verloren, en daarmee is ook een deel van de verschraling van de publieke omroep verklaard.

Jong broadcast zichzelf

Is er hoop? De jonge generatie heeft de publieke omroep niet meer nodig. Die broadcast zichzelf via YouTube, Instagram en TikTok. En zorgt daarbij volstrekt voor zichzelf, als echte ondernemers.

De publieke omroep heeft daarbij het nakijken.

Gepubliceerd in Trouw, 6 februari 2024

Onverwacht vingen we een glimp op van het post-Wilders tijdperk

7 december 2023 | Door | Geen reacties

Nu Wilders de leiding heeft genomen in de formatie als voorman van de grootste partij van Nederland en hij gedwongen wordt al zijn geschreeuw om te zetten in constructieve politiek, wordt het misschien wat stiller in dit land. Een unieke kans om te ontdekken dat de werkelijke problemen onder ons niet liggen in verharding, vervreemding en polarisatie. De wezenlijke problemen worden gevormd door stilte. De kloven in onze samenleving zijn er inmiddels mee gevuld. Zelf kwam ik de stilte op het spoor door het laatste half jaar in kringen van huizenbezitters te vertellen dat het voor mij uitgesloten is om in dit land een woning te verwerven. Meestal laat ik zo’n mededeling vallen in gesprekken over overwaarde, zonnepanelen en warmtepompen. Mijn uitspraak brengt mijn gesprekspartners altijd tot zwijgen. Eerst classificeerde ik die stilte als een schaamstilte, het plotselinge besef dat de kring niet uit gelijkgezinden bestaat. Maar vele stiltes verder inmiddels ontdekte ik een diepere oorzaak van het zwijgen. In de scheidslijnen die er tussen ons bestaan, manifesteert zich een onvermogen woorden te spreken die verbinden en bruggen slaan. Wat rest is de taal van meewarigheid en compassie. Zielig dat je moet huren. Je komt niet uit een kapitaalkrachtige familie? Heb je lang freelance gewerkt? Dan is een huis kopen ingewikkeld, moesten we wat aan doen! Om af te sluiten met de bevestiging van de bestaande orde gepaard aan een oplossing: Het is nu eenmaal zo geregeld dat een koophuis niet voor iedereen is weggelegd. Heb je gedacht aan Zuid-Limburg, Groningen, Zeeuw-Vlaanderen? Nee, zeg ik dan, ik denk meer aan het buitenland. Ik prijs me gelukkig dat Nederland veel buitenland heeft.

Uitsluiting zou een gevolg zijn van onmacht, maar komt eigenlijk door politieke onwil.

Met een grap manoeuvreer ik mij uit het ongemak. Maar telkens wordt er een vorm van uitsluiting blootgelegd die niet met onvermogen maar met onwil te maken heeft. Het is geveinsd onvermogen dat politieke onwil verbergt. Daarbij wordt compassie leeg – of hooguit liefdadigheid – wanneer het verlangen naar recht en rechtvaardigheid niet gelijktijdig klinkt. In de VVD leuze ‘ik sta aan jouw kant’ openbaart zich een diepe betekenisloosheid. Het feit dat de laatste jaren veel politieke besluiten tot rechtszaken leiden geeft aan dat de vraag naar het recht in de politiek naar de achtergrond verdwijnt. Het zet de poorten voor het onrecht open, waardoor we asielzoekers op straat of in tenten kunnen laten slapen. Vervolgens reageren we daarop vanuit medelijden. Medelijden is een armoedig antwoord.

Hoe kan het anders? Eerst moeten we de stilte erkennen. Vervolgens oefenen in ongemak. En daarna de vraag naar het recht stellen. Als protestantse gemeenten van de Kempen, bij Eindhoven, organiseerden wij onlangs een klimaatavond in Bladel, op initiatief van een wethouder die aangaf dat er bijna geen polarisatievrije plekken in de samenleving zijn. De bereidheid om te luisteren neemt af. Wij besloten als kerk voor één avond de polarisatievrije plek van het dorp te willen zijn en nodigden boeren, politici en klimaatactivisten uit. Een vijftigtal mensen vulden de zaal. We gingen in gesprek met de wethouder en een lid van een groene werkgroep en vervolgens kwamen de verhalen los van mensen die zich niet gehoord en gezien voelden. We spraken af alleen maar naar elkaar te luisteren. Pijn werd voelbaar in nog niet eerder vertelde verhalen. Soms vielen er stiltes. En kwam het ongemak aan de oppervlakte. En moest er gezocht worden naar verbinding. Soms lag die verstopt onder een diepe laag wantrouwen of zelfs verstikt in complottheorieën. Maar verrassend genoeg kwam de verbinding plotseling tot stand op het moment dat we elkaars vormen van engagement voor de samenleving erkenden. Onbedoeld en onverwacht betraden wij het post-Wilders tijdperk.

Gepubliceerd in Trouw, 1 december 2023

Altijd maar weer opstaan

15 november 2023 | Door | Geen reacties

Hij begint bij het begin, bij de schepping van hemel en aarde. En direct bij het begin breekt er een stem door: Wees niet bang! Uitgesproken door Yvonne van den Eerenbeemt die op uitstekende en ontroerende wijze de tegenstem van Ragas wordt, zijn geweten vormt, de cynicus die naast hem staat belichaamt, maar ook de stem met wie hij de selectie van bijbelverhalen op een wervelende manier brengt. Wees niet bang! Het komt als een mantra terug. Net als de zin: Sta op! Daar staat hij dan, soms zichzelf verdedigend ten overstaan van vakgenoten die de bijbel al lang als achterhaald beschouwen, – daarbij geholpen door een prachtig lied van Herman Finkers – en parodiërend op de successen van het befaamde duo Gert en Hermien dat hun populariteit ten onder zag gaan toen ze zich bekeerden tot de Pinkstergemeente.

Bastiaan ontdekt de Bijbelverhalen met alle weerbarstige personages, die geen van allen de huidige cancelcultuur zouden doorstaan. Hij fileert de hypocrisie ervan door de zaal uitbundig Malle Babbe te laten zingen – het lijkt even alsof carnaval losbreekt – om dit abrupt af te kappen. Waar zijn jullie nou mee bezig? Bastiaans bijbelse ontdekkingstocht is het blootleggen van al die verhalen van mensen van vlees en bloed, van David – uitverkoren koning die zijn vreemdgaan met Batseba verdedigt – van Job die niets begrijpt van het wrede lot dat hem overkomt en de vrome prietpraat van zijn vrienden afwijst. Met verve gaat het door de Bijbel. Natuurlijk: met maar een beperkte selectie van verhalen, maar Ragas vertelt ze met het verlangen iets van dit leven te kunnen begrijpen. Daarin komt het levensverhaal van hemzelf mee. Indringend is het getuigenis van de plotselinge dood van zijn broer Roef.

Bijbelverhalen kennen zelden een happy-end

Sentimentaliteit ligt hier snel voor de hand, maar ook dat gebeurt niet. En dat is zeker de verdienste van de rol van Yvonne van den Eerenbeemt, die hem kritisch bij de les houdt maar zich ook beklaagt dat de Bijbelverhalen zelden een Hollywood-achtig happy-end hebben. De Bijbel blijkt een harde leerschool. Maar die harde leerschool heeft prachtige dingen voortgebracht. Uit die rijke schat klinkt bijna op het eind verrassend Händels aria ‘I know that my Redeemer liveth’ waarvan de tekst afkomstig is uit het verhaal van Job. Adembenemend mooi.

En dan gebeurt er iets bij mij dat misschien een antwoord is op de vraag die Ragas aan het begin stelt: of iemand wel eens de stem van God gehoord heeft. De voorstelling geeft daarop geen antwoord. Gelukkig. Maar een stem die een hele ruimte vult: dat kan dus. Net zoals het licht van die ene kaars die na de aria ontstoken wordt en in staat is het duister te verdrijven. Het lied van Taizé klinkt: Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft.

Je kunt een lied zingen. Je kunt een verhaal tot leven wekken. Je kunt theater maken. Je kunt het donker verdrijven. We kunnen het allemaal. We zijn er anderhalf uur getuige van geweest. Daar had de voorstelling wat mij betreft mogen eindigen. Het liefdesduet dat volgt is een beetje een knieval voor het Hollywood-verlangen en doet afbreuk aan het voorafgaande. Wat wel zeer krachtig is: het koor dat op het eind het podium betreedt. Zij nemen de stem over, zonder opsmuk, zonder enige theatraliteit. Ontroerend. Zo moet het gaan. En zo gaat het al eeuwen.

Ook gepubliceerd op nieuwwij.nl

Niet de hel, maar de dood moeten we onder ogen zien

20 september 2023 | Door | Geen reacties

Veertig jaar geleden lag in het ziekenhuis van Gouda een man te klapperen op een bed. Het was mijn opa, 89 jaar oud en bezig met zijn laatste uren. Naast zijn bed, voor ons onzichtbaar, stond een duivel die hem angst aanjoeg. In korte tijd trok zijn leven aan hem voorbij met voor ons onzichtbare beelden. Mijn moeder legde een hand op het hoofd van haar vader en fluisterde psalmteksten vol liefde en troost. De man kwam tot rust.

Je wilt geen mens de hel aandoen, of het vooruitzicht van een streng oordeel na dit leven. Zeker niet als het sterven nabij is. Het overgrote deel van de geestelijkheid heeft de hel dan ook van zich afgeschud. En dat is maar goed ook.

De hel was het machtsmiddel van de kerk. En omdat er maar weinig bijbels houvast is om over de hel te spreken, liet dat alle ruimte voor speculatie en verbeelding die ontaardde in macht en machtsmisbruik. Het is niet voor niets dat er een reformatie plaatsvond toen de kerk sleutelhouder van hemel en hel was geworden en pretendeerde over de entreekaarten te beschikken.

We zijn niet meer op weg naar een stip op de horizon.

Over hemel en hel hebben we leren zwijgen. Dat is geen gevolg van de secularisatie of verlies van macht: het is het verlies van verbeeldingskracht dat de kerk parten speelt. Het eind van de tijden visualiseren we niet meer als het hemelse Jeruzalem of het Laatste Oordeel. We zijn niet meer op weg naar een stip op de horizon, naar een visioen dat ons in het verschiet ligt. Niets van dit alles, we zijn in het hier en nu beland.

Nu de kerk voor steeds minder mensen van belang is en mensen vervreemd raken van bijbelse taal kan er bij veel uitvaarten vrijelijk over de hemel wordt gesproken. Niets: dood is dood. De overledene leeft verder met het beste dat hij of zij in het aardse leven heeft meegemaakt. Hij voetbalt op de eeuwige voetbalvelden, reist met vrienden door het hiernamaals en geniet van het leven na de dood: eet, drinkt, en leeft het leven tot in zijn uitersten.

Want na de dood is het leven eindelijk onbegrensd. De dood als niet meer het bittere einde van het leven, maar als overgang van beter naar best.

Geef ruimte aan verbijstering

Het ongemak bij een uitvaart is niet langer de confrontatie met de dood, maar met de ontkenning ervan. Moeten we als theologen de hel weer invoeren, zoals Arnold Huijgen suggereert (Religie&filosofie, 14 september)? Nou, nee. Maar de dood opnieuw onder ogen zien is, dat is wat anders.

Geef ruimte aan de verbijstering als je vriend in drie maanden wegteert door kanker. Schreeuw de woede uit nu tienduizenden de dood worden ingejaagd in de zoveelste zinloze oorlog. En roep een kyrie naar de hemel waar de aarde beeft.

De hel ontstaat waar liefde de ander niet meer kan bereiken en de schreeuw om recht wordt gesmoord. Niet de angst voor de hel moeten we herinvoeren, maar de erkenning dat we vaak machteloos moeten toezien dat het leven ons ontglipt.

In de absurditeit van dit alles kunnen we een zegen prevelen of een psalmtekst fluisteren als inzet van de meest minimale verbeeldingskracht. En dan: heilzaam zwijgen. In ontzag.

Gepubliceerd in Trouw 18 september 2023

Klassieke talen gaan het predikantschap niet redden

5 mei 2023 | Door | Geen reacties

Er gaat een klein schokje door de Protestantse kerk in Nederland. De kerkelijk werker met HBO opleiding mag voortaan nagenoeg alle handelingen uitvoeren die aan de academisch geschoolde predikant waren voorbehouden. Hier en daar protesteren de academici, kennis van de klassieke talen is onontbeerlijk om de schrift te kunnen lezen. Maar soms bekruipt me het gevoel dat veel voorgangers vooral hun ambt legitimeren door na de Bijbellezing in de dienst te verkondigen wat er wérkelijk in de Bijbel staat. Daarmee verklaren ze zichzelf tot de ingewijde van een mysterie waaraan het kerkvolk niet kan geraken. Dat is zeer on-protestants. Elke gelovige heeft in die traditie toegang tot lezing van de bijbel. Dat vereist hulp, maar de predikant is daarbij zeker niet de enige die de tekst kan ontsluiten. Het beroep op de klassieke talen klinkt dan ook als een wanhoopspoging om te redden wat er niet meer te redden valt.

Het ambt van predikant heeft al jaren aan aanzien ingeboet. De predikant is vooral spiegelend geworden in zijn of haar optreden, begripsvol en meelevend, met hier en daar een verlangen naar priesterschap. Daarvoor wordt een gewaad aangetrokken. Profeten zijn er nauwelijks nog te vinden, zij verstoren de rust van de vermoeide zielen, kerken zoeken daarom naar begripvolle verbinders tussen generaties, tussen traditie en vernieuwing met een luisterend oor voor iedereen. Geen kerk die het waagt op zoek te gaan naar een profeet die met een gesel door de kerkelijke gemeente ranselt. Toch is die behoefte er wel degelijk, maar je moet er tegenwoordig voor naar het theater, daar gaat het er niet zelden zingevend en louterend aan toe bij seculiere donderpreken en toneeluitvoeringen. Het lijdensverhaal van Jezus wordt door miljoenen bekeken in The Passion of meebeleefd in de talrijke uitvoeringen van de Mattheüs. Geestelijk verzorgers gaan de zingevingsvragen bij de huisartspraktijken te lijf, psychiaters geven aan dat we eenzame en ontwortelde mensen zijn geworden, waar we als kerk geen antwoord op hebben. Weinig jongeren ambiëren een theologiestudie om afgestudeerd in de fusieprocessen van kleiner wordende vergrijsde gemeentes terecht te komen. Het is neergang wat de klok slaat en dat is tragisch te noemen, want overal wordt er met liefde en toewijding getracht overeind te houden wat er nog is. De reputatie van de kerk als instituut en de tijdgeest bieden forse tegenwind.

De aanstelling van de kerkelijk werker als pastor is in dit proces uitstel van executie. Waarbij ik absoluut niet twijfel aan de competenties van deze collega’s. Er moet iets anders gebeuren. Er ontbreken momenteel twee elementen die onontbeerlijk zijn voor een kerk die zich kan vernieuwen en herbronnen: ondernemingszin en verbeeldingskracht. Kunstenaars bezitten niet zelden van nature een noodzaak om scheppend en vernieuwend bezig te zijn, ondernemers vermoeden met hun verbeeldingskracht een bestaan op te kunnen bouwen. Zij hebben ruimte nodig om zich te kunnen ontwikkelen en risico te nemen, in hun handelen ontwikkelt zich de toekomst. Het is niet verwonderlijk dat in een vergrijzende kerk die ruimte afneemt, dat hoort bij het ouder worden en het geringe aantal jaren dat een mens nog rest. Des te meer is het de taak van de voorgangers, pastors of dominees, een tegencultuur te bieden die ruimte schept en ondernemingszin en creativiteit een kans geeft. En laat hen vooral de ondernemer of kunstenaar in zichzelf ontdekken. De kerk leverde in de geschiedenis prachtige voorbeelden van mensen die buiten de lijnen nieuwe wegen zochten, zie de betekenis van de ons ontvallen Huub Oosterhuis. En natuurlijk: kennis van de talen is nodig. Hoe zouden we anders ons mee laten voeren met die merkwaardige gang van Mozes met zijn visioen van een beloofd land? Dat land was jarenlang in geen velden of wegen te bekennen.

Brief aan de Geest

7 juni 2022 | Door | 1 reactie

Lieve vriendin,

Dat ik jou deze brief schrijf is een ernstige noodgreep, want ik kom er helemaal niet uit met mijn preek voor de komende zondag. Gelukkig dat jij er bent en laat gebruiken om het adres te zijn van mijn gedachten, want je weet als geen ander deze te ordenen en mij te inspireren. Probleem is dat ik geen idee heb waar ik moet beginnen, dat het nadenken over de Geest mijn hele bestaan ontregeld, dat ik de lijn kwijt raak en van associatie naar associatie hinkel. Ik word daarbij ook niet geholpen door alles wat mij in het leven over de Geest is aangereikt. Ik herinner mij nog de predikant uit mijn jeugd die met Pinksteren vertelde dat dit feest het meest vage is van alle christelijke feesten. Kan iedereen zich met Kerst de geboorte van een kind voorstellen, met Pasen wordt met het thema lijden en vooral opstanding al moeilijker. Met de komst van de Heilige Geest wordt het ronduit vaag. Want wat is nu Geest? We zijn in de kerk vaak goed bij machte onszelf te problematiseren en dan helpt iets als uitstorting van de Heilige Geest niet echt bij. Ik moet je zeggen met het al lang uit het zicht raken van mijn jeugdjaren kwam de afgelopen tijd de twijfel of deze analyse van de toenemende vaagheid bij het verloop van de christelijke feesten wel juist is. Want hoe vaag is die Geest? Als het gaat over de tijdgeest zijn we prima in staat deze te duiden of er ons in te voegen. Kijken we naar onszelf op televisie of film van pakweg dertig jaar geleden, dan overvalt ons de meewarige blik waarmee we onszelf beschouwen. Er bestaat toch iets van een geest die ons ontwikkelt? Dat geldt helemaal voor technische ontwikkelingen. Ik zag onlangs het filmpje van de man die de eerste mobiele telefoon over straat sjouwde: een grote koffer die de verbinding tot stand moest brengen. De man keek gelukkig. Nu treft hem onze meewarige blik. Zelfs de minister president die vasthoudt aan zijn Nokia kan de hoon over zich heen krijgen. Sms-t de man nog? Niet meer van deze tijd. Als we geest vertalen met de modes en conventies, met de stilzwijgende overeenkomsten waaraan wij onszelf en de anderen verplichten, dan is de geest overal zichtbaar. We corrigeren elkaar er ook op. Je moet wel met je tijd meegaan. Maar van wie moet dat eigenlijk?

Voor de tijdgeest geldt dat deze helemaal niet zo vaag is. Die heeft zijn weerslag in ons gedrag en de regels waaraan we elkaar en anderen verplichten. Maar wat doet dan die Heilige Geest? Die Geest die doorbreekt grenzen zeggen we. En we halen dat het uit verhaal van Pinksteren. Uit de mensen die van vreemden vrienden werden, die merkten dat taalgrenzen werden doorbroken en er een andere manier is om tot verstaan te komen. Verlangen wij daar ook niet naar? Zo ineens je weg te laten voeren uit de kaders waarin je jezelf en anderen gevangen houdt en maar los te laten wat er kan worden losgelaten? Maar willen we dat? Wat te doen met al de bubbels die we oprichten, de kleine of grotere cirkels van gelijkgezinden, die het samen eens zijn, omdat hun studie, welvaartsniveau of kleur overeenkomt en zij daaraan elkaar herkennen. Omdat het veilig is, omdat het fijn is om je in een groep te bevinden die over bepaalde zaken een akkoord heeft gesloten en binnen de groep maar geen vragen stelt. Waar komen woningbezitters en daklozen elkaar tegen? Waar de hoger opgeleiden de lager opgeleiden, waar de witte mensen, de mensen met kleur? Pinksteren is in de kringen waarin ik verkeer vooral een wit feest. Maar Pinksteren is geen wit feest. De eigen kringen bieden veiligheid. Als er iets is van het verlangen dat bij Pinksteren aan de oppervlakte komt is het wel dit: bevrijd te worden uit de bubbels van zelfgenoegzaamheid en eigenwaan. Maar willen we dat echt? Of vinden we dat gewoon eng?

Ik vroeg me af waarom er zoveel gebeden wordt met Pinksteren, hoe wij de Geest wel elke zondag kunnen aanroepen in liederen waarin niet anders wordt gedaan dan verlangen, roepen en soms zelfs smachten. Ik moet je zeggen dat ik dat mooi vind, de gebeden brengen het onvolmaakte aan het licht en getuigen ervan dat het geschondene en het kapotte leven ons niet onverschillig laat. Ik hoor in die gebeden de erkenning dat er iets van een andere kant moet komen, dat het ons niet lukt onszelf te bevrijden, we niet in staat zijn de rechtvaardigheid altijd maar vooraan te laten staan en de vrede te bewerken. En tegelijkertijd roept dit gebed iets anders in ons op: het brengt ons bij het weten dat we onszelf beperken, te klein over onszelf denken, ons afsluiten voor de toekomst, geen stap zonder risico te durven zetten En dat de Geest daar voor nodig is die tegen ons zegt: sta op, kom in beweging, strek je uit naar de ander. En dat het alleen door de Geest is dat er een eind komt aan haat, aan vooroordeel, en laten we het gewoon maar uitspreken: aan oorlog.

De oorlog, daar moet ik het ook met je over hebben. De afgelopen week werden de honderd dagen ervan gepasseerd. Wat begon als een angstige aanval misschien wel op een groot deel van Europa, dreigt nu een vast onderdeel te worden van het dagelijks nieuws, een ongemak aan de rand van onze belevingswereld. Misschien moet het tot een akkoord komen tussen beide landen, klinkt het. En natuurlijk diplomatie zal zijn werk moeten doen. Maar hoever laten we het kwaad oprukken? En wat stellen we er tegenover? Hoe ver gaat verzet? Het is het duivelse dilemma dat we al vanaf het begin van de mensheid met ons meedragen.

We bidden om de Geest die ons in beweging zet, die ons bevrijdt. En tegelijkertijd zit daar mijn aarzeling. Misschien vragen we teveel van de Geest. En doen we een beroep op jou terwijl wij onze traagheid omarmen. En onze zware lichamen niet in beweging brengen. Wellicht heffen we te makkelijk onze handen ten hemel en heffen in koor onze onmacht aan. Help ons we kunnen het niet. Zij we werkelijk onmachtig of zeggen we dat we onmachtig zijn? Bij de zoveelste stille tocht na de zoveelste massaslachting in de Verenigde Staten klonken er stemmen van afschuw die niet meer mee willen gaan in het rituele herdenken. Niet opnieuw de minuten stilte, niet opnieuw het oplaten van ballonnen en niet weer de zee van kaarsen. Omdat het ritueel de kracht heeft verloren de werkelijkheid te veranderen en sterker nog: het ritueel lijkt de werkelijkheid te bevestigen. De schietpartij die ervoor de aanleiding is, kan morgen weer gebeuren. Het ritueel maakt zo van de misdaad een gegeven dat ons nu eenmaal overkomt, als tragiek waar we aan onderworpen worden. Maar we zijn maar slechts ten dele tragische mensen.

Soms ben ik bang dat ook ons aanroepen van de Geest een ritueel wordt. Dat we teveel van de Geest verwachten, en haar vragen om door onze traagheid heen te breken. Waarom niet gewoon zelf al in beweging komen, wegtrekken en soms maar het vreemde tegemoet? Waarom niet de beweging opzoeken die er al zo lang gemaakt wordt onder ons, met ons? De mensen die in Jeruzalem samenkwamen, die vreemden die uiteindelijk niet langer vreemden voor elkaar bleken te zijn, kenden van nature al hun gang naar de stad. Pinksteren was de vijftigste dag na Pasen, het oogfeest, reden om het huis te verlaten, de berg te beklimmen, de stad binnen te trekken. Zou het niet goed zijn om zelf de beweging maar in te zetten en niet langer te wachten op de Geest? En dan maar hopen en bidden wellicht dat zij ons ergens onderweg zal ontmoeten. We kunnen wel blijven bidden dat de Geest ons uit onze traagheid zal bevrijden, maar hoe goedkoop en gemakkelijk wordt dat gebed, als we zelf niet in staat zijn een eerste stap te zetten? Op het feest van Pinksteren werd de rituele gang van al die Jeruzalemgangers in een nieuw licht gezet. En hoe goed is het om die rituele gang vol te houden. Hoe mooi is het om jezelf te durven laten verrassen.

Ik vertel je een verhaal, lieve vriendin, waarvan ik lang heb geaarzeld of ik het zou vertellen, maar ik doe het nu toch maar. Het gebeurde ooit vlak voor Kerst. Ik was op weg naar een twijfelsollicitatie, in een stad waar ze een straatpastor zochten. Zo maar op straat lopen, contacten met mensen aanknopen, ik zag mijzelf dat niet doen, de klap die ik ooit op straat heb moeten incasseren maakt de straat voor mij af en toe onveilig. Toch had ik geschreven. Op uitnodiging. Toen ik tegen de avond aankwam in de stad, zocht ik met mijn auto naar een parkeergarage vlak bij het hotel waar ik zou overnachten. Mijn twijfels waren ondertussen overgegaan in zekerheden: dit moest ik niet gaan doen. Ik parkeerde mijn auto twee lagen onder de grond, stapte in de lift naar de begane grond en liep de stad in. Vijftig meter buiten de garage kwam er een man naast mij lopen. Hij legde zijn hand op mijn schouder. Ik wil koffie met je drinken zei hij. De hand was niet vreemd, niet angstig, niet bedreigend, het was het vertrouwen van een onbekende. Ik was verbaasd. Ik heb geen tijd voor koffie zei ik, ik heb zo een afspraak voor een sollicitatie. Maar waarom vraag je mij? Dat komt, zei hij, omdat je een open gezicht hebt. Dat schat ik dan zo in. Jij zult niet agressief worden, je gaat niet slaan. Nee, zei ik, ik ga niet slaan. Het spijt me dat ik geen tijd voor je heb. Je hebt een mooi beroep, zei de man. Denk je dat, zei ik. Ja, zei hij, dat denk ik. Vanaf dat moment durfde ik niet verder te vragen. Want opeens bekroop mij het gevoel dat de man meer over mij wist dan ik voor mogelijk hield. Wie was hij? En wat deed hij hier, naast mij? Wat doe je met Kerst vroeg ik. De eerste dag thuis, de tweede dag naar mijn schoonzus. We kwamen bij het hotel en we namen afscheid.

Waarom ik je dit vertel, is dat ik mij afvraag of jij Geest niet misschien gewoon onder ons woont. Ben jij het die naast ons zit in de trein, ben jij de leraar die ons aanmoedigt, ben jij de dissident die met enkel een wit bord op het Rode Plein staat? Ben jij het die de liefde naar ons uitspreekt, die de diepte van vriendschappen peilt, die ons de letters van het woord vrede en rechtvaardigheid leert spellen? Ik weet het niet, maar een diep vermoeden zegt mij dat jij het bent. De ontmoeting met de man, dit treffen, deze aanraking bleef mij maandenlang bij. Ten diepste was dit een moment van heling, van een hele intense heling. Ik denk dat dat de Geest is. Haar kwaliteit is niet alleen dat zij de grenzen doorbreekt die wij oprichten. Haar kwaliteit is dat zij geneest, heel maakt.

Nu ik het verhaal van Pinksteren lees, denk ik aan de man weer terug. Als de nabije onbekende. Zo moet Pinksteren zijn geweest. De pelgrims die als onbekenden de stad bevolkten en als vreemden enkel het doel van hun reis deelden, werden deelgenoten van eenzelfde verhaal. De liefde van Christus werd hun deel, maar die liefde is geen abstractie, geen idee. Die liefde is heel concreet: het is de mens die naast je loopt, de vrouw die door je zelfbeeld heen breekt, de man die je verleidt om je harnas af te leggen. Het is de mens die tegen je zegt opnieuw te beginnen terwijl je zelf niet meer weet hoe dat moet. Het is de naaste die zegt dat je een mooi mens bent en goed. De liefde van Christus is herscheppingskracht, helende kracht. Maar het is niet alleen de liefde en kracht die tot je komt, het is ook de liefde en kracht waarmee wij ons uit kunnen strekken naar de ander. Nu ik het allemaal zo opschrijf: vaagheid is Pinksteren vreemd.

Lieve vriendin, ik ben je ondertussen aan gaan spreken met de naam die wij doorgeven: Geest, Heilige Geest. Wil je ons blijven lezen? Wil je naar ons blijven luisteren?