Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Ferdinand Borger

Pinksteren

21 mei 2025 | Door | Geen reacties

Pinksteren begon voor mij dit jaar al vroeg. Op de zaterdagmorgen voor Pasen. Dat kwam namelijk zo. Mijn preek voor Pasen wilde maar niet landen. Voor een leeg computerscherm had ik een vaag idee waar ik naar toe wilde, maar de weg ernaar toe was mij volstrekt onduidelijk. Ik had wel een thema: het begin van de kerk ontspringt in de tuin van de Opstanding. Ik vond dat mooi bedacht. En verder zou ik iets doen met Jezus en Maria van Magdala. Maar wat? Ik had geen idee. Ik besloot om eerst boodschappen te gaan doen. Tien minuten later stond ik bij de bakker. Het was druk en ik wachtte op mijn beurt. Een vrouw kwam de bakkerij binnen. Ze keek mij aan en begon in het Frans tegen mij te praten. Ze was voor de kerk langsgekomen en het was er nog rustig. Morgen wordt het drukker zei ik, ik ben nog met de preek bezig. Ik vroeg mij af wie de vrouw was. Ze leek mij te kennen maar ik kende haar niet. En hoe wist ze dat ik Frans sprak? Ze vertelde dat ze met haar broze moeder van 93 naar Parijs was geweest en dat het nog was gelukt allemaal. Ik zei dat dat mooi was, stond ondertussen bij de toonbank en bestelde mijn brood in het Frans. Het werd niet begrepen. Verwarrend he, die Franse taal, zei de vrouw nu in het Nederlands. Ja, zei ik, zeer verwarrend. Ondertussen groeide mijn onrust. Wie was zij? Een gemeentelid dat ik niet herkende – slechte beurt Borger, ging het door mij heen – of toch een surreële engelachtige ontmoeting die mij twee keer eerder is overkomen. Was zij misschien de derde in de rij? En waarom dan hier, op zaterdagmorgen bij de bakker? De verwarring was compleet nu. Ik nodigde de vrouw uit om naar de kerk te komen. We zouden weer eens moeten gaan, zei ze. Joyeux Paques!

Ik liet de rest van de boodschappen voor wat ze was en keerde naar huis terug. Dit gebeurde er dus op Paasmorgen, dacht ik. Je wordt herkend door iemand die je niet kent. Zo moet het tussen Jezus en Maria zijn gegaan toen Hij haar aansprak. Natuurlijk kon zij niet anders denken dat het de tuinman was. Het is toch onmogelijk om te geloven dat iemand uit de dood terugkeert? Ik kreeg een idee. Morgen wordt het verhaal bij de bakker het begin van mijn preek. Maar wat ik ook probeerde, ik kreeg het ’s middags niet op papier. Ook ’s avond lukte het niet. En wijn mocht ook niet baten. De volgende ochtend schreef ik vijf punten op een A4tje. Bij de preek aangekomen biechtte ik het op: Ik heb geen preek, ik heb een verhaal. Dat komt omdat ik gisteren bij de bakker ben geweest. En daarna is het niet meer gelukt. Ik ga dit stand-uppen. Ik weet niet of ik het einde haal. Ik ga mijn best doen.

Ik begon met de vrouw bij de bakker. En van Jezus die Maria roept, terwijl ze hem niet herkent. En dat Pasen gaat over twee vragen: hoe nemen wij waar? En hoe worden we geroepen? En dat we meestal vastzitten in die eerste vraag, omdat we de hele dag online aanstaan en denken daarbij alles te weten komen over onszelf. En dat we verslaafd zijn geraakt aan het meten=weten principe. We begrijpen onszelf vooral in prognoses met opgaande en neergaande lijnen. In die voorspellingen zijn we gaan geloven, ook in de kerk. Ik denk dat het om wat anders gaat: Pasen roept ons weg bij onszelf. Je wordt dieper gekend dan je jezelf kent. Verberg je niet, schuil niet in wat je niet moet zijn. Ik vertelde van een organist die op grote orgels in volle orthodoxe kerken speelt, homo is, maar dat niet mag zijn van zichzelf. Ik wil een keer naar hem toe. Psalmen zingen op hele noten. Mijn guilty pleasure. Maar nu is hij opgepakt op verdenking van een zedenmisdrijf. En ik vertelde dat het leven zo niet moet zijn. En dat juist op deze plek, in de tuin van de Opstanding een mens geroepen wordt mens te zijn. Jan te zijn, Marian te zijn, Ferdinand, André of Ada. Hier begint het. Met jou, met mij. Ik scheerde langs de punten van mijn vertelling. En tot slot vertelde ik van mijn bezoek aan de slager ’s middags, waar ik aardappelsalade wilde, terwijl ik eiersalade aanwees. Wat wil je nu? riep de slagersvrouw, terwijl ze de handen in haar zij zette. Ik vertelde haar van de bakker ’s morgens, van de verwarring die mij de hele dag al parten speelde. Er schiet je wel weer te binnen wie die vrouw was, zei ze. Ik weet niet of dat zo is, zei ik. Ik denk eigenlijk dat het Pasen in mij moet worden. En in jou. En dat gaat door onze verwarring heen. En de kunst is om dat maar te laten gebeuren. Toen was ik uitverteld. Er ging een applaus op in de kerk. Mijn stand up was ten einde. We waren koorddansers in het Paasverhaal geworden, in deze tuin van de Opstanding. Daarna zongen we het dak van de kerk. Over steppes die gaan bloeien. En doden die leven. En dat we zullen opstaan. En meer van die dingen die je alleen maar kunt zingen. De vrouw werd niet meer gezien.

Dwaze rook

11 mei 2025 | Door | Geen reacties

Terwijl de rook is neergedaald – tot ieders verrassing kringelde ze prematuur boven het St.Pietersplein omhoog, ebt er langzamerhand iets in mij weg. De laatste dagen vroeg het om nader onderzoek en het het laat zich nu het beste als bewondering omschrijven. Ik wil niet dat het weggaat. Ik wil het anders dan de rook vasthouden. Ik wil het niet aan de vluchtigheid prijsgeven. Want ik voelde iets van vreugde, van hoop.  Vandaar deze tekst.

Ik ben een protestant op afstand, ver van Rome, ver ook van de katholieke traditie. Het zegt me niet zoveel dat Franciscus met zijn werkschoenen in de kist lag, in plaats van de rode Prada’s. En het is mij om het even, dat Leo XIV wel in het liturgisch rood ging en zijn voorganger niet. Alle analyses en voorspellingen, het enthousiaste getuigenis van Andrea Vreede bij de witte rook, ik vond ze mooi, maar niet noodzakelijk. Maar nu er een man begraven is en een nieuwe man gekozen, ligt er plotseling een spoor van bewondering in deze ziel, waardoor deze zich even plotseling verzet tegen de cynische stemmen dat ook deze pas gekozen mens, onmachtig en zonder leger, geen wereldvrede brengt en geen vrouwen of getrouwde priesters op de altaren zal laten plaatsnemen. Mijn bewondering zit in de dwaasheid van het hele gebeuren, de dakhazen die een pijp op de Sixtijnse kapel plaatsten, de meute kardinalen die zich laat opsluiten, de mensenmassa die zich vrijwillig bijeen laat drijven om niets van uitvaart en uitverkiezing te missen. Het tart allemaal de wetten van transparantie en efficiëntie en het toont zich als vanzelfsprekend. Het juicht en doet, het verlangt en hoopt. Het wacht. Ik word daar blij van.

Is het de macht van het getal, is het de schaal van de wereldkerk of zijn het de talloze camera’s die dit gebeuren registreren, waardoor het hele spektakel zich voorbij de verontschuldiging voltrekt? Het presenteert zich met een grote, bijna routinematige vanzelfsprekendheid alsof het jaarlijks plaatsvindt. Daarmee staat het in schril contrast tot het keurslijf van de verontschuldiging waarin het laatste restje Europees christendom zich nog beweegt. De toon waarmee getuigt wordt dat je als homo best christen kunt zijn en zelfs predikant, de bijbel een boek is dat weliswaar waarheid kent, maar niet waar hoeft te zijn gebeurd en dat gemeenschapsvorming – wat de kerk nu eenmaal is – de ontwikkeling van je eigenste individuele zelf echt niet in de weg hoeft te staan. Het wordt allemaal gezegd om niet tegen de haren van de moderniteit in te strijken. De westerse kerk, ik maak het dagelijks mee, verontschuldigt zich voor haar bestaan, voor haar idiote vorm, voor haar niet efficiënte manier van samenkomen en communiceren. Sorry, maar we vallen best mee!  Maar dat doen we niet. De kerk is een merkwaardig, onmogelijk gegeven, een dwaze opgave iets van deze wereld te maken, niet vast te blijven zitten in patronen van schuld en haat, wildvreemde mensen je broeder of zuster noemen als ware ze familie én geloven dat er ooit één mens uit de dood is opgestaan. Begrijp me goed: ik zie ook wel in dat een massa mensen elke kritische vraag tot zwijgen kan brengen en een massale schreeuw de heilzame kritische kant in een mens kan laten uitdoven. Daarvan kennen we inmiddels talloze voorbeelden. Het is dus oppassen geblazen, want we spelen met vuur. Maar in het samenspel van de rituelen zit een speelse dwaasheid die de dwaasheid van het Evangelie nadert. Ten diepste spelen we een spel. En daarin zit een bevrijdende kracht.

Terwijl ik dit schrijf verblijf ik in Cluny in een hotel dat gebouwd is op de muren van de grootste kerk die Europa ooit heeft gekend. Door de godsdienstoorlogen kwam het gebouw in verval, de Franse Revolutie verleende een genadeslag, maar de echte ontmanteling kwam pas toen in de negentiende eeuw de stenen werden verkocht voor de bouw van huizen elders. Godsdiensten kunnen, als elke ideologie, verschrikkelijk ontsporen. Maar juist daarom, als tegenwicht, moeten we de spelende mens blijven zoeken. De mens, die door de vragen van de moderniteit heen, juicht, lacht, helpt en ziet dat de wereld nog niet af is.

Morele herbewapening? Liever niet

30 maart 2025 | Door | Geen reacties

Collega-theologen bepleitten onlangs in een opinie-artikel in het NRC om de vastentijd te gebruiken voor ‘morele herbewapening’. Alvorens mensen opnieuw naar de oorlog te sturen, vrijwillig of dienstplichtig, dienen we ons te overtuigen voor welke waarden we hen uiteindelijk naar het front sturen. De tijd voor Pasen kan daarom worden gebruikt voor een morele herbewapening en de Bijbel kan naast de literatuur worden gebruikt om te komen tot de keuze van de waarden die ons leven constitueren. Ik heb daarover mijn twijfels. De bijbel is geen keuzehulpboek, maar een boek dat vanaf het begin worstelt met het leven, met de liefde, met het recht en met de eindigheid. Niet de moraal staat daarbij centraal, maar onze existentie die vanaf het begin wordt bedreigd. In plaats van de bijbel te hanteren als gids hoe te leven, doet de Bijbel iets anders: we worden door het boek in dit bestaan geworpen. Willen we op het spoor komen van onze waarden, dan is het zaak om de worsteling met dit leven aan te gaan en in het bijzonder: oog te krijgen voor het leven van de slachtoffers.

De Franse filosoof Ricoeur stelde ooit dat onze geschiedenis begint met een moord, die van Kaïn op Abel. Om de mensheid niet onmiddellijk in een wraakval te laten eindigen krijgt de moordenaar een teken mee ter bescherming. Niemand zal de moord op Abel mogen wreken. Het is vanaf dat moment dat het kwaad een plek in de mensheid heeft veroverd en ons niet meer heeft verlaten. Veelkoppig komt het terug in de gestalte van ruzies, oorlogen en steeds grotere schalen van vernietiging. Tegenover dat kwaad ontwikkelt zich een verlangen naar vrede, ruimte en rust, maar die zijn vaak van korte duur. Talloos zijn de disputen, de broedertwisten, de strijd tussen geestelijke en wereldlijke machten, profeten en koningen. In al die chaos ontwikkelt er zich langzamerhand iets van orde, van regels en wetgeving, die het leven reguleren en in beperkte mate ruimte en vrijheid waarborgen. De ontwikkeling van die regels is niet los te zien van de strijd die eraan voorafgaat. Zo ontstaan de Tien Geboden in de geschiedenis van een groep mensen die onder leiding van Mozes de benen neemt uit Egypte waar ze worden onderdrukt. Zodra er in de woestijn een gebrek komt aan water, voedsel en toekomstperspectief verandert de euforie van de herwonnen vrijheid al snel in heimwee naar het leven dat is achtergelaten. Het leidt tot een crisis. Waren ze niet beter af bij de vleespotten van Egypte? Hoe het volk te voeden? Op welke wijze de moraal hoog te houden? Hoe kan de hygiëne worden gehandhaafd? De ethiek die in de geboden wordt aangereikt is het antwoord op de existentiële dreiging van chaos en dood.

In het verhaal van de verzoeking van Jezus in de woestijn is de crisis en chaos van het volk in één persoon teruggebracht. Jezus wordt verleid door de Satan die hem alle macht ter wereld aanbiedt in ruil voor een simpele knieval. Kniel! En alle koninkrijken van deze wereld zullen voor jou zijn! In plaats van voor de Satan te buigen en de verleidelijke orde te omarmen, wijst hij deze af. Voor hem geen wereldheerschappij, maar de concrete levensverhalen van mensen met hun wanorde, hun verhalen van hoop en onderdrukking, hun verlangen naar genezing en rechtvaardigheid. De keuze die Jezus maakt is niet een keuze voor bepaalde waarden, maar de keuze voor het leven zelf. De enige oplossing voor hem om uit deze existentiële crisis weg te komen is, is de crisis aan te gaan. In de bedreiging van de vele levens, door ziekte, onderdrukking of geweld, vindt hij zijn weg om de morele kaders van zijn tijd te omarmen, bekritiseren dan wel te veranderen. In die zin ligt er een parallel in het leven van het volk in zijn geheel als dat van Jezus als individu. De waarden en normen die in beide situaties ontspringen zijn onlosmakelijk verbonden met het geleefde leven in al zijn schakeringen. In de bedreigingen ervan ligt de kiemkracht voor nieuwe morele kaders. Waarden zijn dus niet los verkrijgbaar. Ze kennen een noodzakelijke oorzaak. Wanneer je de regels niet meer fundeert vanuit hun ontstaan verliezen ze hun betekenis. En waar de ethiek van zijn ontstaansgeschiedenis wordt gescheiden, ontstaat moralisme. Uiteindelijk zal de wil tot naleving van de regels verslappen.

De vrijheid die we in Europa nu al tachtig jaar genieten is onlosmakelijk verbonden met de oorlog die eraan voorafging. De wereldorde die ontstond was een antwoord op de onvoorstelbare vernietiging, de ontwikkeling van de mensenrechten een poging om de humaniteit te waarborgen. Wat de vrijheid voedde waren de verhalen van de verschrikkingen, van alle grenzen van humaniteit die we blijkbaar kunnen overtreden en die tot dusver zijn gelijke niet had gekend. Vanaf de jaren zestig – alsof we toen pas de verschrikkingen onder ogen konden zien – legitimeerden ze onze wil tot vrijheid. Dit nooit weer! Maar met het uitsterven van de generatie die de oorlog aan den lijve heeft meegemaakt verstomt langzaam hun stem. Vrijheid is vanzelfsprekend geworden en wordt nu vooral begrepen als de vrijheid om te kiezen, geslacht, gender, opleiding, beroep. We zijn vrijheid met keuzevrijheid gaan verwarren. We omarmen een wereld aan mogelijkheden die ten dienste staat van de ultieme zelfexpressie, ten dienste van onszelf. Hoe die vrijheid moet worden beschermd? We zijn er nog niet uit. Straatinterviews geven soms enig inzicht. Het leger in? Dat is niet zo mijn ding, ik kom niet zo tot mijn recht in een oorlog…..

Door deze bovenmatige gerichtheid op het zelf, zijn we in het Westen momenteel nauwelijks in staat te reageren op de autocratische leiders van onze tijd. Nu met het aantreden van Trump de aanval ook nog eens van binnenuit komt is de verwarring nog groter. Het zwijgen t.a.v. de oorlogshandelingen van Israël in Gaza en de Westelijke Jordaanoever na de misselijkmakende terreuraanval van Hamas is een veeg teken. Dat een land zichzelf verdedigt is geoorloofd, maar dat een westers land al anderhalf jaar zich laat aanjagen door de motor van de wraak is ongekend. In het zwijgen van het Westen daarover wordt het handvest van de Rechten van de Mens ondermijnt. We nemen onszelf niet meer serieus. Wat dan wel? Het wordt zaak om een antwoord te geven op de overrompeling die momenteel plaatsvindt, de moedwillig gestichte verwarring in de ‘perfect storm’ die woedt. We blijken geen verweer, geen antwoord te hebben, noch op de terreur van Hamas, noch op de wraak van Netanyahu. Misschien lagen we nog wakker van het eerste kapotgeschoten ziekenhuis in Gaza. Maar nu de hele strook grotendeels is weggebombardeerd zijn we het spoor bijster. En horen we nagenoeg niets meer. De beelden maken ons murw en moedeloos of jagen ons het schaamrood naar de kaken.

Twee weken geleden ontvingen wij in de Agnus Deï-kerk in Waalre twee Syrische vluchtelingen. De één cellist, de ander violist. Twee mannen van 22 en 24 die elkaar na een afzonderlijk vluchtverhaal in Nederland weer zijn tegen gekomen. Beiden studenten van het conservatorium in Damascus, waar ze tussen de bombardementen hun opleiding volgden. En nu hier met een groot verlangen: samen musiceren. Ze speelden de sterren van de hemel. Zij zijn overlevenden van een terreur die honderdduizenden het leven heeft benomen. En in de kracht van dit overleven ontvouwt zich iets nieuws: een herwaardering van wat vrijheid is en de kostbaarheid van de keuzes die ons ter beschikking staan. Ze reiken ons hun verhalen aan, die als het goed is tot iets van een nieuw zelf-verstaan kunnen leiden. Zij zijn slachtoffers, maar niet in de zin van de neergeslagenen. We werden meegesleept door hun muzikaliteit, vol vitaliteit, vol nieuwsgierigheid. En brachten ons bij onze vrijheid terug.

 

Schok

14 maart 2025 | Door | Geen reacties

We leven in ongekende tijden. Er zullen maar weinigen zijn die hebben kunnen vermoeden dat de Verenigde Staten in de Oekraïne-oorlog de zijde van Rusland zouden kiezen. Maar het schier onmogelijke is gebeurd. De verhoudingen in de wereld kantelen in een razendsnel tempo. En tijd om te reageren lijkt er nauwelijks. Het overrompelt ons allemaal in een ‘perfect storm’, een opgezet plan om met een veelheid aan maatregelen verwarring en onrust te zaaien. Wat staat ons nu te doen?

Trump heeft bij zijn herverkiezing veel steun gehad van evangelische Christenen. EO prominent Tijs van de Brink maakte daarover een paar inzichtelijke programma’s. Wat opviel was dat de steun aan Trump vaak werd beargumenteerd met de mededeling dat God wel vaker niet al te vlekkeloze mensen (lees: mannen) als leider verkoos. Mozes had een moord op zijn geweten. David doodde Goliath en ook met de eerste moordenaar Kaín gaat de geschiedenis verder. Hij krijgt zelfs een teken ter bescherming. Voorbeelden te over om een man met een niet al te beste staat van dienst opnieuw het Witte Huis in te stemmen. Dit zou wel eens God plan kunnen zijn. Opvallend  is dat het daarbij weinig over Jezus gaat. Natuurlijk komt hij wel voorbij. He is risen! En dan wordt Hij ook voorgesteld als de krachtpatser die de dood heeft overwonnen. Maar de Jezus die rondtrok, genas, het goede nieuws verkondigde en niet meeging in ‘Make Israël great again’ over die Jezus gaat het zelden. En laat het nu die Jezus zijn die we in de kerk belijden. Tenminste dat hoop ik. Want de krachtpatserigheid bedreigt ons. Hebben we daar als christenen, hebben we daar als kerken een antwoord op?

Daarover heb ik mijn twijfels. Ik denk dat we als kerken sterk zijn meegegaan in de neoliberale politiek van de laatste dertig jaar. Toen ik onlangs in een gespreksgroep vroeg wat het verschil was tussen het ‘gewoon jezelf kunnen zijn’ (een leus van een politieke partij) en ‘je mag hier geloven wat je wilt’ (een zin waarmee menig Protestantse Kerk zich profileert) viel er een stilte. Waarin onderscheiden we ons als kerken eigenlijk? En wat kan een antwoord zijn op een politiek die het eigenbelang voorop stelt, zich van leugens bedient en nietsontziend de humaniteit bij het grof vuil zet?

Het is in deze tijd voor Pasen zaak om Jezus weer op het spoor te komen. En te beseffen dat we Hem kunnen volgen, maar Hem niet kunnen toe-eigenen. Hij is niet van ons. Hij is er voor ons. En hij gaat voor ons uit. Dat vraagt om samenkomen, om kerkgang, om gemeenschapsvorming. Dat alles om een tegenwicht te bieden tegen al ons doorgeschoten individualisme, tegen onze opgeblazen ego’s en de misvatting dat deze wereld enkel om onszelf draait. Het spoor dat we kunnen vinden is van de weggevende liefde tegenover de eisen uitruil die momenteel onze politiek domineert. We zijn met een schok aan het ontwaken in een andere wereld die we ons niet hadden voorgesteld. Maar we hoeven daarin niet in onder te gaan. We zijn niet machteloos.

Kijk naar de regenboog

20 januari 2025 | Door | Geen reacties

Overweging 19 januari 2025

Ik ga je andermaal een reisverhaal vertellen. Niet omdat ik zo op een eenvoudige manier mijn laatste reis naar Rome te gelde kan maken. (het is altijd ingewikkeld om een theologenhoofd waar ook ter wereld uit te schakelen, hoezeer het af en toe ook behoefte heeft om zich te legen en leeg te worden, maar daarover ga ik het nu niet hebben… ) maar omdat het rondlopen in Rome, tussen de resten uit de antieke tijd, het dwalen door de stad, het in- en uitlopen bij de overvloed van kerken, je zo ineens de ervaring kan geven op een diepe grond te staan, op een lang verleden voor je; waar geleefd is, liefgehad, beleden en gevochten. Waar mensen hebben verlangd, omarmd, weggeduwd. Waar wegen zijn gescheiden en samengekomen. Kortom: waar nog iets hangt van wat Paulus de wolk van getuigen noemt. Je komt het allemaal tegen in zo’n stad, die zichzelf de titel eeuwig heeft toegedacht, en je komt het veel minder tegen in een Nederlandse polder en ook wat minder in de bossen van de Kempen.

Maar het is niet direct een eeuwigheidservaring die ik met je wil delen, alhoewel ik je wel moet bekennen dat het betreden van de St. Pieter door de heilige deur die maar eens in de vijfentwintig jaar geopend wordt, me ontroerde. Vraag me niet waar die ontroering vandaan kwam, hij was er, overviel me, ik gaf er woorden aan: dit doet mij iets maar wat? Ik wist het niet.  Later op die dag besefte ik dat het iets van het moment  moest zijn, het gevoel deel te hebben aan de tijd, die nu even niet voorbij vliegt maar om aandacht vraagt, gemarkeerd wordt, om dit moment van omarmen. En misschien omarmde de tijd mij zelf wel. Of was het God zelf die met de knipoog van een ogenschijnlijk onbelangrijk ritueel – wat betekent nu het overschrijden van een drempel – ons even wil aanraken, stil zetten, bepalen bij onze oorsprong. Je valt stil op het moment dat je een ruimte betreedt, die grotendeels geschiedenis is. Het is alsof je even terugreist en iets meer van je eigen oorsprong beseft. Toch iets van eeuwigheid misschien, maar dan niet van een eeuwigheid die voor je ligt, maar onder je.

Maar waarom ik je dit reisverhaal wil vertellen is vanwege mijn bezoek aan de synagoge van Rome, waar ik  tegenaan liep toen ik langs de Tiber wandelde. Het gebouw is gebouwd in 1904 ter vervanging van de vijf kleine synagogen die er stonden. Ik besloot er naar binnen te gaan en kreeg een rondleiding van een man die vertelde dat zijn familie al vanaf het begin van de jaartelling in Rome woonde. Het zijn de Joden geweest waar Petrus en Paulus bij hebben gehoord, ineens zag ik een verre nazaat in hem en bracht hij me over de drempel van de geschiedenis. Na de uitzetting van de Spaanse Joden in 1492 kwam er een groep naar Rome die zich mengde met de oorspronkelijke Joodse bewoners. Dat leidde tot een reactie van de kerk. Paus Paulus de Vierde schreef in 1555 een bul uit die verplichtte dat de Joden voortaan in een getto moesten wonen. Een wijk langs de Tiber werd ommuurd en van poorten voorzien die ’s avond werden gesloten, en ’s ochtends weer open gingen. Ook werden de Joden verplicht om op sabbat de mis bij te wonen. Zij waren van een inferieur soort, dat Christus ontkende en moest worden opgevoed. Het getto zou honderden jaren blijven bestaan, tot aan 1870 toen Victor Emmanuel de Italiaanse staat oprichtte. Hij drong de macht van de kerk terug, beperkte het grondgebied van de kerk tot wat nu het Vaticaan is en brak de muren van het getto af. Waarom ik je dit allemaal vertel is omdat er in deze geschiedenis een grote tragiek zit. Het resultaat van de afbraak van het getto was dat de Joden burgers werden met dezelfde rechten als ieder ander. En het resultaat van die herwonnen vrijheid was dat er een grote synagoge werd gebouwd met een hoog vierkanten gewelf, een dak naar de hemel. En in die koepel werd een regenboog geschilderd, als teken van het eerste verbond dat God met de mens Noach sloot na de zondvloed. In dat verbond lag de belofte dat de aarde nooit meer vernietigd zou worden. Het was de regenboog, het was dit verhaal dat tegen het dak werd geschilderd, tegen de hemel werd gehouden, misschien wel om God aan zijn belofte te herinneren, maar misschien nog wel meer om te laten zien dat het verbond als een beschermend schild boven ons hangt. En dat wij, wanneer we omhoog kijken niet meer in staat zijn om een onderscheid te maken in de mensen tussen wie wij ons bevinden. Het verbond overhuift allen, het beschermt allen. Het kan zomaar zijn dat de bouwers van de synagoge daarmee het enthousiasme over de pas opgerichte nationale staat lieten blijken. Niet vanuit nationalistische motieven, maar wel vanuit de ervaring van vrijheid die de staat hen bood. En dan nu het tragische van het verhaal. Niet lang na de bouw van de synagoge brak de Eerste Wereldoorlog uit. Niet ver van de synagoge werd na de oorlog een monument opgericht voor de soldaten die gesneuveld waren. Het werd het altaar van de nationale staat genoemd, maar het zou niet lang meer duren dat op het altaar van deze nationale staat de Joden geofferd zouden worden. Italië liep in zijn maatregelen tegen de Joden op Duitsland voor. Een groot deel van de Joodse gemeenschap werd weggevoerd. De staat die hen eerst de vrijheid had geboden bleek hen niet te willen beschermen.

Nu is dit verhaal niet om een historische verhandeling neer te zetten. En ik schrijf dit ook niet om ons neer te leggen bij de tragiek van de geschiedenis. Bij de misrekening en de hoop van de Romeinse Joden om een volwaardige plek in een vrije samenleving te verkrijgen die hen niet werd gegund. Ik schrijf dit om wat anders. Vanaf het moment dat ik in de synagoge stond en opkeek naar de koepel met de regenboog van Noach dacht ik bij mijzelf: is het niet onze taak om telkens, op welk moment in de geschiedenis dan ook, een regenboog tegen de hemel aan te schilderen? Is het niet onze taak om juist nú dit verbond van het begin in herinnering te roepen dat als een schild over de mensen werd uitgespreid? We staan op een moment in de geschiedenis dat het is gaan waaien, het is zelfs gaan stormen. Onze manier van leven, onze manier van democratisch samenleven staat onder druk en wordt bedreigd. Hier in het land wordt het verlangen uitgesproken naar een sterke en verlossende leider, aan de overkant van de oceaan gebeurt dat ook. En je hoeft je niet onder de onheilsprofeten te begeven om te zien hoeveel van onze waarden er onder druk staan, de vrijheid van een mens om zich uit te spreken, de vrijheid om je geloof te belijden, het recht om hier bescherming te zoeken en te vinden, de vrijheid en het recht om te kiezen wie je wilt, in politieke zin, in je seksuele voorkeur. De liberale samenleving waarin wij leven is niet zomaar een vrije samenleving. Dat vraagt om onderhoud en we kunnen stellen dat we dat onderhoud hebben verwaarloosd. Maar wat is dan de rol van de kerk dacht ik terwijl ik door de straten van Rome zwierf. Wat is onze rol in deze? Het begin van het antwoord lag voor mij in de synagoge: een regenboog tegen de hemel aan schilderen. Het zal de beweging zijn waarmee we elkaar niet meer kunnen verketteren, kleineren, bevechten of veel erger nog: uitroeien. Een regenboog tegen de hemel aan schilderen die een einde maakt aan al ons gemuggenzift, grootmakerij. Een regenboog tegen de hemel aan schilderen om alle opgeblazenheid van deze tijd een halt toe te roepen en ons voortdurend, maar dan ook voortdurend in herinnering te brengen dat wij er hier, in dit ondermaanse,  zijn om elkaar op te bouwen, lief te hebben. En dat het er niet om gaat dat jij of ik het laatste gelijk aan onze kant hebben, maar dat het er doodeenvoudig om gaat dat we van deze wereld een plek maken waar het mooi en goed is om te wonen. Wat de Joden mij daar in Rome leerden, was dat er, na meer dan drie eeuwen als tweederangsburgers te zijn weggezet, hoe vernederend wil je het hebben, er altijd weer een teken van hoop gesteld wordt, omdat die hoop en het geloof in die God van het begin telkens weer de kop op zal steken. Niet omdat we dat zo graag willen, maar omdat er van Godswege een onopzegbare wil is om het met ons mensen te doen.

We staan op een betekenisvol moment geschiedenis. In Israël lijken na bijna de vijftien maanden de wapens te zwijgen. Aan beide kanten kunnen de doden worden geteld, de balans kan worden opgemaakt van de massale vernietiging die heeft plaats gevonden. We hebben lang gedacht al dat geweld achter ons te hebben gelaten, maar het steekt telkens weer de kop op, het laat zich niet beteugelen, het is een veelkoppige monster, het slaat ons dood in onze protesten want we weten niet wat te doen. We hopen dat het over gaat. Nu lijkt de wraak uitgeraasd en de vraag is voor hoelang. Morgen treedt er een nieuwe president aan in Amerika. We weten niet wat er gaat gebeuren.  Hoe onberekenbaar zijn politiek zal zijn, hoe hij zich misschien als een tegenstander van ons zal opstellen, hoe ook hij de weg van de ontwrichting op zal gaan met alle media en miljarden die hem ter beschikking staan om mensen tegen elkaar op te zetten. We houden onze adem in en ondertussen stellen we ons maar de vraag. Wat staat ons te doen? Toen ik hier zeven jaar geleden aankwam ademde ik nog de liberale adem met de woorden die belijden dat het vooral goed is om elkaar te respecteren en elkaar vrij te laten. Dat lijkt ook een mooi adagium voor de kerk te zijn; je mag geloven wat je wilt en je mag zijn wie je bent. Ik heb dat liberale gedachtegoed achter me gelaten. Want geloven wat je wilt, zijn wie je bent, dat kan alleen maar bestaan als de vrijheid gewaarborgd wordt om dat te doen. En die vrijheid heeft een principe nodig, een begin waarin zij wordt gegrondvest.  Het heeft een belijdenis nodig, een richting en een wetenschap van oorsprong: dáár komt onze vrijheid vandaan. En dan heeft het kwasten nodig en verf om het tegen de hemel aan te schilderen. We ontkomen er als kerk Goddank niet aan om ons het verbond van het begin in herinnering te brengen. Dat is onze taak. Vrijheid kunnen we alleen maar omarmen als die zijn wortels en zijn grondslag heeft een beginsel dat we de aarde niet vernietigingen, dat we elkaar niet naar het leven staan, dat we elkaar als mensen willen en kunnen  vertrouwen, hoe verschillend we ook zijn. En dat beginsel mag niet worden verwaarloosd. Dus bouw steigers op, ruk potten verf open, pak kwasten, schilder tegen de hemel de boog van het verbond van God met de mensen. En schilder het als hoop, als protest, vraag andere mensen het mee te schilderen. En verwaarloos het niet. Verwaarloos het niet.

Ferdinand Borger

Rome 2025

4 januari 2025 | Door | 6 reacties

Publiek ontzag (bij de heropening van de Notre Dame)

9 december 2024 | Door | Geen reacties

De heropening van de Notre Dame was een zeer welkom evenement voor president Macron, die met zijn presidentschap wellicht het einde van de vijfde republiek ziet naderen; het land is in diepe crisis. Oppervlakkig beschouwd was de heropening iets van koorddansen, voor de Franse staat en voor de Franse katholieken. Voor de president was een rol op het voorplein weggelegd, maar storm en regen joegen hem naar binnen, onbedoeld werd hij de eerste spreker in de kerk. Er klonk dankbaarheid voor de tweeduizend arbeiders die het werk in vijf jaar hebben geklaard enI de lijst van kerkelijke kroningen – waaronder die van Napoleon – werd gememoreerd. Verder  vermeed Macron het woord God, maar sprak wel over lot, voorzienigheid en transcendentie.

Nu is het centraal stellen van een kerk, het spenderen van 750 miljoen voor de restauratie inclusief de teruggave aan de katholieke eredienst, een vreemde figuur voor een staat die in de publieke ruimte strikte neutraliteit nastreeft. Toch mogen we de Fransen er dankbaar voor zijn. Want meer nog dan een teruggave aan de eredienst wordt de kerk erkend als publieke ruimte, zonder dat die door de staat wordt ingenomen. Dat de Franse staat daarbij een voorkeur heeft voor de Notre Dame, daar zijn prioriteit legt en niet bij een neutrale ruimte als het Pantheon – plek voor alle goden – heeft vooral te maken met de belangwekkende geschiedenis van de kathedraal. Het is de erkenning dat een gebouw niet gescheiden kan worden van zijn historische omvang, van de getuigen die er doorheen trokken, van de emoties van een volk. Het toont zijn waarde in de momenten van rouw en vreugde, van de tranen die geplengd werden na de aanslag in de Bataclan tot de vrijheidsliederen die met De Gaulle werden aangeheven. Anders dan de kerkelijke gemeente is het de seculiere volksgemeente die hier zijn momenten van transitie heeft gevierd en daarmee het gebouw zijn waarde gaf, ook – en misschien wel juist – in de periode na de Franse Revolutie. Bij de bijna teloorgang van de kathedraal in 2019 kwam dit besef aan de oppervlakte in de vorm van een immense publieke rouw, die veel verder reikte dan de verzameling gelovigen die hun gebedshuis betreurden.

De revolutionaire godin van de Rede is in die ontwikkeling gesneuveld, de katholieke mis is na de revolutie teruggekeerd. Het gebouw is opnieuw gewijd en heeft daarmee zijn sacraliteit teruggekregen. En juist deze sacraliteit kan de publieke ruimte dienen. In een tijd waarin we slagvelden creëren op de sociale media en op de talloze markten waartoe het kapitalisme ons veroordeelt, groeit de nood aan plekken waar we stil vallen en we niet vanuit het concurreren en het schelden, maar vanuit het zwijgen een gesprek beginnen. Ontzag en verwondering voor het heilige, dat wat niet geschonden mag worden, leert ons afstand houden. Het is in die afstand dat er ruimte ontstaat en het besef groeit dat we de ander kunnen naderen, maar niet bezitten. Het komt er dus op aan opnieuw de nadering te leren, onze onmiddellijke wil tot weten prijs te geven en daarin het oordeel op te schorten. Dit kan het heilzame van een kerk zijn en van goede liturgie, dit kan een kerk toevoegen aan een publieke ruimte.

Hierbij moet wel een kanttekening worden gemaakt. Ontzag werd in de geschiedenis afgedwongen door macht gekoppeld aan hiërarchie. De hiërarchie vereiste overgave en onderwerping. De Franse Revolutie heeft weliswaar in naam aan dit ontzag een einde gemaakt, maar de hiërarchie is in de Franse samenleving tot in de haarvaten gebleven. Voor veel Fransen voelt ontzag nog steeds als afgedwongen. Iets van protestantisme zou hen daarbij kunnen helpen, maar wel: met mate geconsumeerd.

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, 12 december 2024 en in het Eindhovens Dagblad, 24 december 2024

 

.

Pleidooi voor het loflied

11 november 2024 | Door | 1 reactie

Lieve medereiziger,

Eigenlijk wil ik je meenemen in een reisverhaal. In een verhaal met een begin en een bestemming, met een reisdoel om naar te verlangen. Ik wil je meenemen naar een wereld die leidt van voorpret en dromen naar een realiteit die over ons vaardig zal worden. Ik wil je meenemen naar beloofde landen en tochten door woestijnen, naar het uithouden samen als er een tekort aan water dreigt. En we opbeurende woorden spreken als we beiden de weg zijn kwijtgeraakt. Naar zo’n wereld wil ik je meenemen, waar het onderweg gaat van beter naar best. Waar we afgesproken  hebben dat alles wat ons benauwd en knecht, dat we dat achter ons gelaten hebben. En zelf wil ik met jou de reiziger in deze wereld zijn, de planner, de uitdenker en misschien wel de visionair. En soms zullen we dan strijden of we wel de goede kant opgaan, of de bestemming nog wel de juiste is. Maar we zullen er samen uitkomen.

Maar die reis gaan we samen niet meer maken. En ik neem je ook niet meer in het verhaal dat bij de reis past. Het is anders geworden. We reizen niet meer, maar worden meegenomen op een reis. Het is al een tijdje gaande. Sommigen zeggen dat deze reis begonnen is met de aanslag op de Twin Towers, toen ons wereldbeeld begon te schudden, anderen wijzen naar de aanslagen op Fortuyn en van Gogh, toen de wapens het van de woorden overnamen. Weer anderen zoeken de oorzaak in de moslimaanslagen in de Westerse wereld, met name in Frankrijk. Wie de oorzaak weet mag het zeggen, maar langzamerhand heeft het gevoel postgevat dat we niet meer heer en meester zijn over onze tijd, dat ons het gereedschap uit handen is geslagen, het roer niet meer in handen hebben en voortdrijven op een rivier die wilder en woester wordt. We herinneren ons de tijd van de toenemende vrijheid, de steeds liberaler wordende samenleving. En wat gingen we mee in het verlangen de knechting achter ons te laten, de burgerlijke mores te laten voor wat ze waren en de lucht in te ademen die ons deed vliegen en telkens over nieuwe grenzen bracht. Maar nu, nu is er in al die vrijheid een nieuwe wind opgestoken. Een verlangen naar sterke leiders die het volk achter zich aanslepen, zich opwerpen als nieuwe richtingwijzers in onze tijd, met hun taal  die verdeeldheid zaait en haat, met woorden die zich richten tegen mensen die zij vreemdelingen noemen. We zijn het stuur kwijt geraakt en de oorlogen woeden opnieuw aan onze grens. Het ‘nooit weer’, de les die we geleerd hadden na de laatste wereldoorlog, heeft plaats gemaakt voor: het gebeurt opnieuw. Alle verschrikkingen die wij als mensen hebben aangericht vinden weer plaats alsof we niets hebben geleerd.

We worden meegenomen in een nieuw verhaal waarvan wij zelf niet meer de auteur zijn, noch de held die een avontuur beleeft. Het neemt ons mee op de golven van de tijd. En het voelt even bedreigend als de echte golven die ons nu treffen, nu erosie, roofbouw en klimaatverandering hand in hand gaan. Het is dit gevoel, deze rare onmacht dat wij zelf oorzaak zijn en slachtoffer en we bij het zien van rampen niet weten welke rol we moeten kiezen. De aarde keert zich tegen ons, omdat wij ons tegen de aarde keren. We zijn van een machteloze nietigheid in dit alles. En we weten niet waar dit zal eindigen.

Toen ik begon te schrijven aan dit verhaal, kwam ergens op het internet, ik geloof op de website van de Protestantse Kerk de Heidelbergse Catechismus voorbij, waarin de geloofsleer een systematisch onderdak heeft gevonden met drie indelingen: ellende, verlossing, dankbaarheid. Het calvinisme kende al de ellendige staat van de mens die naar verlossing snakt. Ik ben er in mijn jeugd teveel mee doodgegooid om met deze trits nog wat te kunnen. We kunnen elkaar de ellende aanpraten, voortdurend beweren dat we tot niets goeds in staat zijn, niets anders dan zwarte zielen die uit een diepe put gered moeten worden. En toch, bij het zien van het wereldgebeuren, bij de constante stroom van oorlogen en geruchten van oorlogen, bij de taal, bij het schelden, bij de ontwortelde politiek, denk ik soms: klopt het die ellende, is er niet iemand nodig die ons redt, die ons met de haren uit deze werkelijkheid trekt?  Ons keihard toeroept: Mens waar ben je? En dat dan vooral daar roept waar we alle menselijkheid lijken te verliezen. Of dat is in Oekraïne of Gaza, in Ter Apel, in Tweede Kamer, in de straten van Amsterdam en ja soms ook in de kerk, waar het humane en het fatsoenlijke of gewoonweg het ‘prettig burgerlijke’ soms ook in de knel komt.

Wat moeten we met onze ellende, met onze beelden van oorlogen, die ik soms niet meer verdraag te zien?

In haar boek Actieve hoop, zet Joanna Macy ook met de ellende in. Veel uitvoeriger dan in deze overweging beschrijft zij de staat van de wereld. En dat liegt er niet om. De kans dat we op een ramp afstevenen, een grote oorlog of een klimaatramp – er dreigt van alles – is niet denkbeeldig. Je zou ervan weg willen kijken, maar dat wil zijn niet. Wegkijken is geen optie. Het tegendeel moet gebeuren: de pijn van de wereld onder ogen zien. En daar dan door heengaan. Die beweging is niet makkelijk te maken. Hoe verder te komen dan een cynisme dat zich van de wereld afwendt, hoe het leed te verdragen dat zich aan ons opdringt? Weren we de mensen die een appèl op ons doen  niet uit lijfsbehoud? Er is een grens aan het leed dat wij aankunnen.

Joanna stelt voor in te keren tot onszelf. Het zien van het leed leidt niet tot een verharding, maar tot een terugkeer naar het zelf. En dat zelf is dan ons lichaam dat ademt, zonder dat het bewust die adem wil, het is het ritme van de lucht die onze longen voedt, zuurstof verschaft en het leven mogelijk maakt. Het is bij deze beweging die in het zelf plaatsvindt dat Joanna ons terug wil brengen naar de dankbaarheid voor dit leven, voor het vermogen om te ademen, te zien, te ruiken. En het is vanuit die dankbaarheid dat de hoop zich kan ontwikkelen. Maar hoe kan pijn en dankbaarheid zich tot elkaar verhouden?

Of is het zoals mij deze week overkwam dat ik een zwart geworden nagel van mijn vinger trok, slachtoffer van het snelle dichtgooien van een autodeur twee maanden geleden. Een nagel die opeens niet meer bleek te groeien, maar zwarter dan zwart werd. Ik rukte hem van mijn vinger, schreeuwde het uit boven de gootsteen en ontdekte tot mijn verwondering dat er al iets nieuws was begonnen. En dat nieuwe deed pijn. En terwijl ik het bloed van de vinger afspoelde overviel mij de gedachte dat dit toch een heel mooi ontwerp is. Zo’n vinger met zo’n nagel die zich weer vernieuwd. Je moet er maar op komen. Ik vertelde het een dag later aan een vriendin. Hoe kun je nu op het moment van pijn je verwonderen, vroeg ze. Dat weet ik ook niet. Maar ik deed het. Er kan een grens zijn aan de pijn. Er kan een begin zijn van verwondering. En dat kan blijkbaar op hetzelfde ogenblik plaatsvinden. Kan dat het moment zijn waaraan dankbaarheid ontspringt? Misschien. Maar is het genoeg om ons te weer te stellen tegen de dreiging van chaos? Ik denk dat het onvoldoende is.

Ik kan je niet meer meenemen op een reisverhaal. Ik kan je alleen dit vertellen. Dat er diep in mij een verlangen is om een loflied te zingen. Ik weet niet waar dat verlangen vandaan komt. Of misschien toch wel. Ik weet dat het absurd is om te midden van onze wanhoop een loflied aan te heffen. En nog absurder om God daarbij te danken. Te danken voor wat? En toch denk ik dat het moet. Middenin de maalstroom van onze onmacht en onvermogen is het loflied de steen waaraan wij ons stoten. Het raakt ons pijnlijk in onze chaos, in onze dwaaltocht. Het komt niet uit, het stoort ons. Het past niet bij de cynische stemmen die zeggen dat niet de dank maar de klacht hoort te klinken. En toch denk ik dat het moet, dat we er niet aan kunnen ontkomen. Het lied is het omgekeerde van de vloek, die ons naar beneden haalt, veroordeelt en niet meer wil dat wij nog opstaan. Het is het tegengif van de brallende woorden van de haat. Het schreeuwt niet, maar het zingt. Het nodigt uit tot zingen. Misschien met schorre stemmen. Maar het zingt! En laten we alsjeblieft het zingen niet verleren!

En dan inzetten met een psalm, zoals we een gedeelte van psalm 107 lazen in de vrije versie van Huub Oosterhuis. De lof is bij Oosterhuis niet zo groot en klinkt wat zuinigjes: ‘Dank aan Hem, hij is goed. Hij is een vriend voor het leven.’ Maar ook de letterlijke vertaling dichtbij het Hebreeuws mondt niet uit in uitbundigheid: ‘Loof de Eeuwige want hij is goed, en zijn trouw is voor eeuwig.’ Maar ook hier houdt de lof vrij abrupt op. Hoezo? Wie kan dit zeggen? Wie kan er dankbaar zijn? Wie kan er loven? ‘Hoe had ik kunnen zingen’, zegt de psalm. ‘Niets was er mogelijk. Ik was in de macht van mijn kwelgeest. Jij verloste mij. Dat ik kon zingen. Dank aan hem, hij is goed.’ Om vervolgens weer terug te keren naar de verdwaalden, de mensen die in woestijnen ronddoolden, geen woonplaats konden vinden, wegkwijnden van honger en van dorst: angstig kreunende zielen. Het is alsof de psalmist ons opzoekt, naast ons komt staan, vertelt hoe we er voor staan, hoe we neergeslagen kunnen liggen. En het gevoel hebben het bewoonbare huis en de bewoonbare stad kwijt te raken. In de meer nabije vertaling wordt het nog intenser aangeduid: Sommigen raakten de weg kwijt in hun eenzaamheden, op een verlaten weg, zonder een bewoonde stad te vinden.

‘Toen schreeuwden ze naar de Eeuwige vanuit hun ontreddering. En hij bevrijdde hen van hun angsten. Hij nam hem mee op een rechte weg naar een bewoonde stad.’ In de chaos van het dwalen licht er ineens een pad op om te gaan. De bevrijding begint bij de bevrijding van de angst. Hoe anders die te overwinnen dan door te zingen?

Deze zin, dit refrein: ‘Toen schreeuwden ze naar de Eeuwige vanuit hun ontreddering. En hij bevrijdde hun van hun angsten keert een aantal malen terug in de psalm.’

Om dan aan te komen bij de mensen die het meest ontredderd zijn, de sufferds vanwege hun ontregelde en chaotische bestaan, mensonterend vanwege hun tekortkomingen. Het eten staat hen tegen. Ze staan aan de rand van de afgrond. Ze raken aan de poorten van de dood. Oosterhuis betrekt de tekst op onszelf: ‘wij werden gek van onszelf, doodziek van ons leugenleven, ons kijken de andere kant op, ons niet willen weten, ons meedoen.’

En dan weer het refrein:

‘Toen schreeuwden ze naar de Eeuwige vanuit hun ontreddering. En hij bevrijdden hun van hun angsten.’ Maar dan gaat het nog verder: hij stuurde een woord om hen te genezen. En trok hen weg bij de kuil, bij het graf.

Oosterhuis vertaalt het dan nog intenser. Toen heeft in ons midden er één geschreeuwd, in hongersnood. Jij stond aan de groeve en zei: ik zeg je: sta op!

Het woord dat geneest is bij Oosterhuis het woord: Sta op! Kom weg bij de groeve, keer je af van de afgrond. Daarin ligt de kern van het loflied. Het moet worden gevonden door al onze bagger en shit heen. En we moeten het elkaar aanzeggen. Want de bevrijding zal niet altijd onze eigen ervaring zijn, het zal een verhaal zijn dat aan ons is doorverteld, en waarvan wij niets anders kunnen dan het doorvertellen. Soms lijkt het loflied dan ook op een monument, een plek die de herinnering oproept van een voorbij verleden, en al snel weggezet wordt bij de mensen van voorbij. Maar dan ontdekken we: de bevrijding is niet toen, maar nu, de strijd voor recht en vrede is geen geschiedenis maar heden. In al onze moderniteit zijn we verrassend genoeg niet  ver verwijderd van de diepe ervaringen van de psalmist. Het zijn onze eigen ervaringen, van worsteling met onze angsten, verdrukking en vernietiging én met ons verlangen opgetild te worden uit onze chaos. Als we iets leren van deze tijd, is het wel dit: dat we bevrijding en vrijheid niet kunnen verwaarlozen, dat demonisering en dehumanisering zaken zijn die sluimerend onder ons liggen te wachten om toe te slaan. Maar uiteindelijk hebben ze niet te macht. En nemen ze ons niet over.

Is er niet iemand nodig die ons redt, die ons met de haren uit deze werkelijkheid trekt. Ons keihard toeroept: Mens waar ben je? Ja, die is nodig. Maar niet een god om je aan over te geven. Niet een dictator die ons tot marionetten maakt. Die zegt het voor ons op te lossen. Ons terug doet keren naar een slavenbestaan. We zoeken iemand die ons bevrijdt van onze angst. En onze stem weer terug geeft en onze  hoop. Toch denk ik denk dat we hem of haar niet hoeven te zoeken. Omdat wij al lang worden gezocht. En worden weggeroepen bij de afgrond. Om ons dan ergens terug te vinden. Samen. En onder ons zal er altijd weer één iemand  zijn die voorstelt om te gaan zingen. En dan blijkt dat we dat niet kunnen laten. We blijken het niet te kunnen verleren. Het ligt op de adem van onze ziel: loof de Eeuwige die ons bevrijd van ons angsten. En ons weghaalt bij de afgrond.

Het wordt misschien geen groot verhaal meer. Het ontbreekt ons voorlopig nog aan een stip op de horizon, een helder doel voor ogen. We weten niet hoe het zal gaan. We zijn te verward. Maar misschien is wel de grootste troost en de grootste hoop van het Christendom dat de verwarring van Paasmorgen uiteindelijk een grote beweging in de geschiedenis is geworden. Niemand heeft dat ooit kunnen bedenken, laat staan dat we dat begrijpen. En daarom dan maar: wat zingen, de kelen smeren. En lachen en juichen. Na alle tranen. Moge dat zo zijn.

Ferdinand Borger

Overweging uitgesproken in de Keizersgrachtkerk in Amsterdam op zondag 10 november 2024

Verlamming of veerkracht

7 oktober 2024 | Door | Geen reacties

Hoe verlammend is al het nieuws dat er dagelijks op ons afkomt? De laatste decennia is de informatiestroom die we tot ons nemen enorm toegenomen. Naast de officiële media heeft de sociale media zich gevestigd. Was de nieuwsproductie tot dan toe voorbehouden aan de mensen die er hun werk van maken – journalisten, opiniemakers – nu ontstonden er platforms waarop iedereen zijn mening kan uiten. De ‘gewone burger’, kreeg de instrumenten in handen om zelf zijn nieuws te maken. Onder de jonge generatie leidde dat tot de opkomst van ‘influencers’, die in filmpjes hun leven laat zien, hun problemen delen én hun inkomsten genereren door zich te laten sponsoren. Onder de jongste generaties is hun invloed groot. Veelal zijn ze rolmodel hoe te leven, en hoe met je problemen om te gaan.

De overvloed aan informatie die dit alles genereert heeft een grote invloed op ons bestaan. De Belgische psychiater Damiaan Denys liet zich eens ontvallen dat wij aan het ‘infuus van het nieuws’ liggen. De nieuwsvoorziening is niet langer de krant of het journaal van acht uur, maar een doorgaande stroom van berichten die ons via televisie, radio, maar vooral: via onze smartphone bereikt. Hij voerde een pleidooi om dat infuus af te koppelen, onze nieuwshonger te matigen en enige afstand te nemen tot de constante stroom van berichten. Maar dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. In zekere zin is het nieuws ook de smeerolie van de maatschappij, het vormt een gezamenlijke bron tot gesprek, tot meningsvorming, tot het uitwisselen van ideeën.

Maar het kan ook iets anders veroorzaken: angst. Zeker met de ontwikkelingen rondom de oorlog in Oekraïne en het conflict in Israël. Wat het eerste betreft: na 75 jaar vrede in Europa, weliswaar lange tijd een gewapende vrede, is er nu aan de rand van het continent een oorlog waarvan het einde niet in zicht is. En de strijd in het Midden-Oosten zou zomaar uit kunnen groeien tot een veel grotere regionale oorlog. Het zien van al die beelden met de uitzichtloosheid van de conflicten kan een grote angst oproepen én moedeloosheid: we zijn machteloos om er iets aan te veranderen. We voelen ons er klein bij. Maar angst is een slechte raadgever stelt hersenwetenschapper Maren Urner in een video op YouTube. Angst maakt dat we alleen maar op korte termijn een beslissing kunnen nemen, in het Engels aangeduid met flight, fight of freeze: vlucht, vecht of bevries. Hoe dan om te gaan met de grote hoeveelheid berichten? En met alles wat ons daarbij angst aanjaagt?

Daarbij zijn verschillende houdingen mogelijk. We hebben het een aantal jaren geleden in de zingevingsgroepen al gehad over Epicurus, een Grieks filosoof die er een pleidooi voor voerde je niet door gebeurtenissen die zich aan jou voordoen te laten overrompelen. Zijn opvatting ging nogal ver. Als hij aan het strand een schip zag zinken probeerde hij de schoonheid van het zinken in te zien, zonder zich erom te bekommeren dat er op het zelfde moment mensen verdronken. Maar waarom hij zich er om bekommeren als hij aan het feit van het zinkende schip toch niets kon doen? Een andere houding ten opzichte van het leed dat zich aan ons voordoet leert ons het verhaal van de Barmhartige Samaritaan. De man die langs de weg wordt neergeslagen wordt niet geholpen door de priester en de Leviet die passeren, twee mensen die op grond van hun religieuze overtuiging de man een helpende hand zouden moeten toesteken, maar door de Samaritaan, de man waar je niet door geholpen zou willen worden vanwege het feit dat je je in die tijd als Judeeër niet met een Samaritaan hoorde in te laten. Het verhaal leert ons dat het feit dat je er een moraal op na houdt – je naaste liefhebben als jezelf impliceert dat je een gewond mens niet aan zijn lot overlaat – nog niet wil zeggen dat je die moraal ook in de praktijk brengt.  Er kunnen gegronde redenen zijn om niet te helpen, de priester en de Leviet zullen die voor zichzelf ook hebben gevonden, anders hadden ze niet aan de neergeslagen man voorbij gekund.

In beide voorbeelden zit een groot verschil. Het schip bij Epicurus dat voor de kust zinkt, doet dat buiten zijn macht om in te grijpen. Hij kan zich ertoe verhouden door er treurig van te worden of verdrietig, maar hij kiest ervoor om in de beweging van het zinkende schip een schoonheid te erkennen. Bij het verhaal van de Samaritaan is er sprake van een individueel beroep op de passerende medemens. Er wordt een appèl gedaan op degene die voorbij loopt, een roep die om een antwoord vraagt.

Nu gaat het in deze serie zingevingsgesprekken over veerkracht. Laten we die veerkracht eens vertalen met woorden als ‘lef’ en ‘moed’. Daarbij is ‘lef’ ook nog eens het Hebreeuwse woord voor hart. Het heeft iets met bezieling te maken, met je niet afwenden, met de situatie aangaan en daarbij misschien wel een grens over te steken. De Samaritaan doet dat omdat hij de regels, je niet met Judeeërs inlaten, overtreedt. Het appèl van de ander is te sterk. Hij kán ook antwoord geven op dat appèl omdat hij bij machte is om te handelen. Hij kan daadwerkelijk de situatie van de man veranderen. En is dus niet machteloos.

Bij het zien van veel nieuwsberichten momenteel, de constante stroom van oorlogsberichten gebeurt er iets merkwaardigs met ons. De camera’s brengen ons vaak tot op de huid van de slachtoffers. We lijken daarbij de nabije naaste te zijn, maar zijn dat niet. En dat roept een gevoel van onmacht op. Het is niet alleen dat we te klein zijn om een oorlog op te lossen, we kunnen het ook niet omdat er fysiek een grote afstand tussen ons en het slachtoffer is. Die onmacht kan ons verharden en levert ons ook geen veerkracht op. Integendeel, het doet ons de ogen afwenden, de nieuwsconsumptie beperken, of ons helemaal afzijdig houden. De grootste valkuil, zo je wilt de grootste verleiding is die van het cynisme, dat ervan uitgaat dat we ons buiten de werkelijkheid kunnen plaatsen waarin we leven. Een cynicus hardt zich af, is niet veerkrachtig maar bot met een schild van oordeel en veroordelingen. Ten diepste is de cynicus ook eenzaam.

Hoe kun je veerkracht ontwikkelen? Ik denk op al die momenten waarop je als mens ziet dat je in staat bent om te handelen. En om te kunnen handelen is het van belang dat je weet hebt dat je houding kan veranderen. De Samaritaan zal in het verhaal ontdekt hebben dat de man er erger aan toe was dan hij aanvankelijk dacht. Bij de herberg aangekomen waar hij de man onderbracht liet hij geld achter zodat anderen voor hem zouden kunnen zorgen en de herbergier zich blijvend over de man zou kunnen ontfermen. Zijn grensoverschrijdende daad in het helpen van de man, maakte de andere mensen ook tot helpers. Weliswaar doordat ze ervoor betaald kregen, maar dat maakt niet uit. Ze droegen er samen aan bij dat de man weer op weg kon gaan. De beweging die de Samaritaan op gang bracht is tegenovergesteld aan die van de cynicus. Hij onderneemt actie en erkent in die actie ook zijn beperkingen: hij kan niet alles. Daarmee zet hij een beweging in werking. Niet de beweging van je terugtrekken, maar een hand uitsteken. En dat is meer dan voldoende. De veerkracht om te reageren op de situatie roept de veerkracht van anderen op. Misschien waren ze zich er geeneens van bewust dat ze die hadden, maar hij blijkt er wel degelijk te zijn. Niet alleen de houding van de Samaritaan kan veranderen, ook de houding van de anderen. Daarin openbaart zich de hoop.

Als antwoord op de vraag hoe wij ons kunnen verhouden tot de overvloed van ellendige berichten die ons overspoelen zou je als antwoord kunnen geven: door binnen jouw mogelijkheden iets aan deze wereld te veranderen. Maar misschien moeten we toch iets verder kijken. In deze tijd wordt regelmatig de vergelijking met de jaren dertig gemaakt. Historicus Hans Blom,  die onlangs te gast was in het AD-café, waarschuwde ons daarmee op te passen, de geschiedenis herhaalt zich niet, ook niet de onze. Toch kan ik mij terugkijkend verbazen over de ontwikkeling in die jaren. Hoe kon Nederland (en niet alleen Nederland) in de jaren dertig zó wegkijken van de ontwikkelingen die er in Duitsland gaande waren? Vanaf 1933 werden Joden al uit het openbare leven verdreven, de Kristallnacht op 9 november 1938 was een ongekende golf van terreur tegen Joden. Het antisemitisme werd overal gepreekt tot in de kerken toe. Voelden mensen zich te onmachtig om hier tegenop te treden? Overspoelde de politieke en economische situatie hen zoals ons nu de ontwikkelingen in de wereld overspoelen? We kunnen er niet achter kijken. Verlammende angst zal een rol hebben gespeeld, zeker toen het land bezet werd door de Duitsers. Toch lukte het de mensen die in verzet kwamen zich niet door de angst te laten beheersen. Zij zochten niet allen naar de mogelijkheid om te handelen – dat ook natuurlijk – maar werden in eerste instantie gedreven door een motief om te handelen: het niet langer kunnen verdragen dat er onrecht werd aangedaan aan mensen die, net als ieder ander, het recht hebben om te leven, om te bestaan. Het handelen werd dus gedreven naar een verlangen om recht. En ik denk dat dat verlangen onderhouden moet worden, zo je wilt: constant opnieuw gevoed. En dat daarvoor niet zozeer uit de nieuwsvoorziening geput moet worden, maar uit de religieuze en filosofische bronnen die onze cultuur rijk is. Het is daarom goed om in kringen samen te komen, kerkgang kan doorgaans ook geen kwaad, niet om je af te sluiten maar op het spoor te komen van dat verlangen naar recht, het verlangen naar heling van alles wat wordt geschonden. Het is dus niet alleen het appèl dat een ander op je doet. Het is ook weet hebben van een intrinsieke motivatie, een bezieling die we met lef aan kunnen duiden. Hij brengt je soms over je eigen grenzen. En doet je ontdekken dat we verre van onmachtig zijn.

Dit blog werd geschreven voor de zingevingsgesprekken die  in  de Agnus Dei-kerk in Waalre worden gehouden.  Voor  meer informatie: http://www.adkerk.nl/zingeving/            

Paradise lost

19 september 2024 | Door | 1 reactie

Met moeite onderdruk ik mijn cynisme als ik zie dat juist rond Prinsjesdag Ter Apel het aantal asielzoekers niet kan opvangen. Nee, ik mag niet denken dat dit is geënsceneerd, daarvoor heb ik geen enkel bewijs. Maar het akelige gevoel bekruipt me wel dat het gesol met mensen de nieuwe regering goed uitkomt. Dit is hier is hét probleem in Nederland. Dat wat Willem Alexander in Den Haag uitspreekt wordt direct geïllustreerd met Ter Apel. In één adem wordt de asielcrisis, want zo moeten we het nu gaan noemen, als de eerste dominosteen genoemd die alle ander problemen in dit land veroorzaakt: woningnood, mestoverschot, stikstof, het heeft allemaal te maken met de instroom van de mensen die we hier niet kunnen herbergen. Ons land is vol, overvol! Mensen voelen het als een crisis, zegt Schoof en daarmee wordt het woord gelegitimeerd . Het is duidelijk: hij is de spreekbuis van Wilders. Wat je voelt is ook een feit. En dat is waar, maar niet een feit om politiek op te bouwen.

Zo zijn we in het land van het gevoel terecht gekomen. Het voelt niet goed hier. En dat gevoel heeft een oorzaak. Maar om die oorzaak te vinden, moeten we weg uit het gevoelsland en op zoek naar de feiten. Elk probleem kent ergens een oorsprong, een moment dat het mis is gegaan, de trein uit de rails is gaan lopen. Er is een breuk ontstaan. En in het ergste geval: er is een overtreding begaan. De christelijke traditie heeft in navolging van het Jodendom in het oerverhaal dat men belijdt direct in het begin de overtreding onder ogen gezien. En de protestantse theologie is zelfs vanuit de breuk gaan denken. In ons bestaan ligt een barst, een paradijselijke breuk. Het is ooit begonnen met het eten van de vrucht in het paradijs. De mens verbergt zich uit schaamte. Maar in hetzelfde verhaal klinkt de stem van God. Mens waar ben je. De geschiedenis van de mensheid heeft zich op deze dialectiek van verbergen en geroepen worden ontwikkeld. De breuk van het begin is niet het einde. Er is telkens een stem die de mens weer tot de orde roept, weg uit zijn zelfgekozen dehumanisering. Mens, waar ben je klinkt in de mond van de profeten, in de mond van Jezus. En als het goed is ook uit talloze monden in onze samenleving. De politiek van de laatste decennia, en zeker de politiek onder Rutte heeft de oorzaak van veel problemen niet willen onderzoeken. We leefden niet in het land van de breuken, maar in het land van de gaafheid. En woningnood, mestoverschot, klimaatcrisis zijn nu problemen geworden die zich als onoplosbaar voordoen. Maar in plaats van een grondig onderzoek te starten naar de verantwoordelijkheden die men al die tijd naast zich neer heeft gelegd, worden er nu schuldigen aangewezen: Asielzoekers en arbeidsmigranten. En sluipenderwijs wordt daarbij dehumanisering ingezet. Vorige week logeerde een vrouw uit Mongolië een week lang bij mij in de pastorie. Zij dreigde op straat te worden gezet en ik verleende haar voor een aantal dagen onderdak. Ze bleek hier op een toeristenvisum te zijn gekomen, had in korte tijd overal werk gevonden in de huishouding – mensen dienen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en dat schept een grote vraag naar hulp  – maar heeft geen recht om hier te zijn. Zo ontstaat er een derde klasse in ons land. Naast die van de haves en de havenots, de mensen zonder rechten, van wie wij wel gebruik maken. Ik classificeerde haar met de term gelukszoeker, een term die ik zelf nooit heb bedacht. En deed haar daarmee onrecht. Een volgende stap, en dat wil deze regering, kan zijn dat we haar als schuldige gaan aanwijzen. Schuldig aan de problemen die wij weigeren op te lossen.  Daarmee hoeven we onszelf niet onder ogen te zien. Anderen betalen daarmee de prijs voor onze onwil. Het lost niets op. Het maakt ons allemaal minder mens.