Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Breuk/Tranen/Vrede

18 maart 2024 | Door | Geen reacties

BREUK
Het is, denk ik, een daad van bevrijding om een cruciaal element uit de christelijke theologie – en nog meer uit de protestantse dogmatiek – uit de mottenballen op te diepen. Ik weet niet of jullie daar aan willen, dat maakt me eigenlijk ook niet zoveel uit, want ik denk dat het moet. En ik denk ook nog dat het heilzaam voor ons is om dat te doen. Ik doel op het gegeven om onszelf te denken vanuit de totale breuk die er in Genesis plaatsvindt tussen de mens en God en de mens en de wereld, de breuk waarbij de mens beeld en gelijkenis van God verliest in het eten van de ene appel. In de ene handeling, in deze ene hap van Adam verklaart het begin van Genesis de oorsprong van het kwaad. Dat kwaad ligt niet in de schepping zelf besloten. Nee, van de schepping zegt God dat deze goed is, zeer goed zelfs. Ik denk dat het goed is om onszelf vanuit de breuk te denken. Niet omdat breuken fijn zijn, dat zijn ze niet: in elke breuk zit iets van een verloren paradijs, maar het sluit wel aan bij onze werkelijkheid, waarin de gebrokenheid zich aan ons opdringt in verhalen en beelden, in berichten van oorlog en polarisatie, in taal die anderen uitsluit, in onmin, in verkettering. Ik geef toe dat het niet makkelijk is om vanuit de breuk te denken, vanuit het kapot. Maar ik denk dat het moet. Denken vanuit de breuk zet de hoop onder kritiek die ons decennialang naar voren heeft gestuwd, naar rijker, naar meer, naar beter. Het voerde ons weg van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, dat enorme zwarte gat in de geschiedenis dat ons liet zien tot welke onmenselijkheid wij in staat zijn. Verward en gebroken door de onvoorstelbare vernietigingskracht van de fascisme, met in het hoofd de woorden ‘dat nooit meer’, werden wij voortgedreven door de hoop op een betere toekomst. We groeiden in welvaart, we werden rijker. Generaties na ons zouden het beter krijgen. En zo is het lang geweest. Er kwam een grenzeloze groei, waarvan in de jaren zeventig met de Club van Rome al werd gezegd dat deze niet zou kunnen blijven bestaan. Maar we negeerden het. Wat ons voordreef was de hoop. De hoop op een betere wereld, hoop op een eerlijke verdeling van de welvaart, hoop op een wereld zonder kernwapens: de hoop kende vele gezichten. Maar was dat eigenlijk wel hoop? De Franse filosoof André Comte-Sponville stelt dat we hoop met optimisme zijn gaan verwarren. Optimisme is de ‘kop op’ houding, het tegen elkaar zeggen dat het beter wordt, dat we groter groeien, dat we welvarender worden. Optimistisch zou het rendement van mijn lijfrentepolis zijn die mij twintig jaar geleden werd aangesmeerd. (hetgeen dus niet zo is) Optimisme, stelt Comte-Sponville heeft onterecht de plaats van hoop ingenomen. En als we nu rondkijken in de wereld is er niet zoveel reden tot optimisme. Ik hoef het eigenlijk niet te noemen. We weten het allemaal. Oekraïne, Gaza, Jemen, de brandhaarden in de wereld zijn talrijk. Wanneer je de beelden op je in laat werken je dan blijft er weinig over van een optimistisch mensbeeld.
Maar als er al zoveel is om over te somberen, waarom de wereld dan ook nog eens denken vanuit de breuk? Nou, wel hierom: de breuk gaat uit van de relatie. En die relatie gaat weliswaar kapot, maar: in den beginne was er de relatie. De relatie gaat vooraf aan de breuk. Waarom die relatie dan centraal stellen? Omdat ik denk dat heel veel van ons optimisme na de oorlog, de enorme vergroting van onze welvaart, de grenzeloze groei, het steeds meer gericht zijn op jezelf, op jou al individu, de wetenschap dat je alles uit het leven moet halen omdat het maar kort is omdat er geen hiernamaals meer wacht, dat dat hele optimisme niets meer met de relatie van jou tot de wereld en van jou tot God te maken heeft. Denken vanuit de breuk heeft niet tot doel om ons tot neergeslagen mensen te maken, die ook nog eens tot niets goeds in staat zouden zijn, maar om te onderstrepen en te belijden dat wij mensen in relatie zijn, totaal afhankelijk van relaties, verweven met alle mensen om ons heen en met deze wereld. En dat het ontkennen daarvan ons heeft gebracht waar we nu in de wereld zijn aanbeland.

TRANEN
We hebben de tranen van Jezus nodig. Laat mij je uitleggen waarom. Het valt me op dat veel mensen geschokt zijn door de politieke aardverschuiving die in ons land heeft plaatsgevonden in november afgelopen jaar. Hoe kan een land, dat zichzelf zo progressief denkt en decennialang zichzelf als gidsland voor de wereld zag op het gebied van medische ethiek, acceptatie van drugs en homoseksualiteit ineens zo naar rechts rukken? Maar is deze schok wel terecht? Het proces waarin wij ons bevinden is al decennialang gaande. In de vermarkting van onze maatschappij is er iets grondigs veranderd in de relaties tussen ons mensen. We zijn verantwoordelijk geworden voor ons eigen leven, voor de successen daarin en voor ons falen. Psychiater Esther van Fenema heeft in haar laatste boekje grondig geanalyseerd tot welke diepe eenzaamheid dat heeft geleid bij het individu. We zijn in alle opzichten concurrenten van elkaar geworden: op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt, op de markt van het geluk. Want ook die laatste markt is ontstaan nu de zinvolle verbanden waarin we leefden – waaronder de kerken – steeds meer verdwijnen. We begrijpen onszelf steeds minder vanuit de relatie. We worden geacht onszelf vanuit onszelf te begrijpen. Doordat wij onszelf daarbij voortdurend centraal stellen en de relatie het onderspit delft, weten wij ons steeds minder te verhouden tot de wereld. Die wereld is ver weg geworden en anoniem, een anonimiteit die op het internet de kans geeft om alle bagger die er in een mens ook naar boven kan komen uit storten over de medemens. Mensen schreeuwen hun woede van zich af. Soms in de hoop om gehoord te worden vanuit een diepe eenzaamheid. Maar soms ook met de wil om te vernietigen.
In deze wereld die de mens tot zichzelf heeft veroordeeld en relaties hooguit nog functioneel ziet, hebben we de tranen van Jezus nodig. De tranen die Jezus hier over Jeruzalem weent zijn de uiting van een diepe compassie. Omdat de stad de vrede niet kent en niet zoekt. En ook niet weet hoe ze deze moet bereiken. De tranen getuigen van de diepe verworteling van Jezus met zijn traditie en met de mensen. In de woorden die hij uitspreekt over de stad, klinken de oude profeten mee:

Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. 43Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. 44Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.’

VREDE
Hier aan de rand van de stad komt een beeld van God aan het licht. God die zich ontfermt over de mensen, die hen in staat stelt vrede te stichten, die diep in hen de geboden heeft gelegd die het land leefbaar maken en vruchtbaar. En Jezus als de belichaming daarvan. In de woorden van Jezus zit een diepe compassie met de mensen van de stad. En met de toekomst van de stad. Hadden jullie maar geweten wat vrede kan brengen! Dat kunnen ze niet. Theoloog Okke Jager schreef hier ooit een prachtig commentaar bij: ‘Wat vrede brengt wordt verwoord in het prachtige beeld van de smid die een zwaard omsmeedt tot een ploegschaar dat we elders in de Bijbel vinden. Er is in die tijd een nauwelijks gewelddadiger beeld denkbaar dan dat van deze smid. Er is een enorme vuur en kracht nodig om het zwaard tot een ploeg om te vormen. Het vergt reusachtige voorhamers en een enorme blaasbalg om het vuur aan te wakkeren. Het geheel had iets van bruutheid en oorlog’, stelt hij. Zo is het met de vrede, die wordt niet bewerkt door zachte heelmeesters. En wordt ook niet overeind gehouden door een makkelijk optimisme dat het allemaal wel goed zal komen. Die vrede vraagt om iets anders.
Dat wordt zichtbaar als Jezus op het tempelplein komt. En ziet dat die plek helemaal in bezit is genomen door de marktlieden die er een rovershol van maken. Dat wat heilig is wordt hier bezoedeld. Dat wat kan bestaan zonder geld, zonder markt heeft geen plaats meer. Jezus jaagt de handelaren van het tempelplein af. Deze plaats waar de relatie tussen God en mens centraal staat, waar mensen samen komen om te bidden en te vieren, mag niet worden gereduceerd tot een plek waar de ene mens de ander uitbuit. Misschien legt Jezus hier ook wel de zweep over ons neoliberale bestaan, waar geld, winst en concurrentie heilige waarden zijn geworden. Is er nog een plek voor het nutteloze, voor het heilige, voor de relatie tussen God en mens? Een relatie die onvoorwaardelijk gebaseerd is op liefde, op de gift, op de gave, op genade? Wat er nu schrijnend in ons werelddeel aan het licht komt is de verwaarlozing daarvan.
Maar goed, wat baat ons een dergelijke preek, een dergelijke maatschappijanalyse? Wat hebben we eraan om te zeggen dat de tijden zorgwekkend zijn, ons gemoed ongerust, en de toekomst duister? Nagenoeg niets, behalve dan dat we elkaar bevestigen in onze onmacht. Ook heeft het niet zoveel zin om een ethisch oordeel uit te spreken over de huidige politieke ontwikkelingen. Natuurlijk, we kunnen ze het predicaat verwerpelijk geven, maar wat verandert er dan? Comte-Sponville wil alleen nog maar over hoop en over hopen spreken als we deze bevrijden uit de klem van het optimisme. Hoop zegt hij, is een werkwoord, is een actie, is een daad. Okke Jager schreef daar 34 jaar geleden in dezelfde zin over:
‘Met het smeulende vuurtje van onze goede bedoelingen redden we het niet. Het is niet een zaak van pappen en nathouden. Zachte heelmeesters kunnen geen smidshamer vasthouden. Pacifisme is niet kinderachtig. Een ethische bevlieging geeft de blaasbalg te weinig adem. De vrede heeft evenveel vuur en kracht nodig als de oorlog.’
Die woorden zijn nog steeds geldig. Een moreel oordeel, en daar spreek ik Jager graag in na, is te makkelijk en gratuit. Ook heeft niemand iets aan een optimisme dat alles goed komt, want optimisme is vooral een vlucht. We zijn in de samenleving elkaar dramatisch kwijtgeraakt en aan het kwijtraken.
Wat dan wel? In de protestantse gemeenten van De Kempen (onder Eindhoven, waar ik predikant ben) hebben we als predikanten onlangs twee open avonden georganiseerd over twee maatschappelijke thema’s. Beide avonden waren in het dorp Bladel, waar de wethouder ons vertelde hoe bezorgd hij was over de sfeer in de samenleving. Boeren, milieuactivisten, politici en burgers zijn steeds meer tegenover elkaar komen staan. Elk begin van een debat ontspoort zodra het zich een beetje ontwikkelt. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat we als land een gemeenschappelijk doel zijn kwijtgeraakt. Maar het helpt ook niet dat mensen zich eenvoudig opsluiten in hun eigen gelijk, kringen van medestanders vormen op internet en fysieke ontmoetingen daarbij uit de weg gaan. We vroegen ons als kerken af of we hier misschien een rol zouden kunnen spelen. We nodigden verschillende partijen uit om met elkaar in gesprek te gaan. En dat gebeurde. Een vijftigtal mensen gaf gehoor aan onze oproep. Boeren, milieuactivisten, politici en een paar gemeenteleden brachten de verschillen en de kloven aan het licht. We spraken één ding af: dat we naar elkaars verhalen zouden luisteren. En ook dat gebeurde: er kwam veel pijn naar boven: van de milieuactivist over de toekomst van de aarde, van een boer die vertelde van de drie generaties op zijn boerderij en hoe moeilijk het is om aan de grilligheid van alle regelgeving te voldoen. En een ander vroeg zich af waarom hij de stikstofprijs moet betalen terwijl iedereen na de coronacrisis weer feestend naar verre oorden vliegt en nog meer autokilometers rijdt.
We luisterden naar elkaar verhalen. Wat bleek: ongerustheid kent vele vormen. Niemand heeft het patent of het alleenrecht ongerust te zijn. De ongerustheid van de boer was even legitiem en inzichtelijk als die van de klimaatactivist. En ik werd me bewust dat de waarde van de kerk dit kan zijn: een open plek om te luisteren, zonder oordeel. Het verbaasde ons als voorgangers dat de mensen daarvoor naar de kerk wilden komen. Afgelopen woensdag belegden we een tweede avond. Nu met het thema ‘wonen’. Er zat weer een divers gezelschap: een projectontwikkelaar, een architect, een woningzoekende, opnieuw een wethouder en mensen van een gezamenlijk woonproject. Halverwege de avond hadden we de problemen wel op tafel en de analyses die daarbij hoorden, en ik stelde maar eens een vraag: hoe willen jullie nu eigenlijk dat de samenleving, dat dit dorp, deze stad Eindhoven eruit ziet? We zien de belangen en we zien de noden. Maar mensen worden in al de processen die er gaande zijn uitgesloten: er zijn werkende armen, bestaanszekerheid komt onder druk te staan, voor jonge mensen zijn de huizen hier te duur. Hoe willen jullie nu dat het er hier uit gaat zien? Toen bleef het stil. Een stille verlegenheid. Iedereen bleek prima in staat zijn eigen nood en zijn eigen ambitie te verwoorden, maar de gezamenlijk taal van de toekomst zijn we kwijt. Het is de taal waarvan de hoop het werkwoord vormt. De projectontwikkelaar stuurde ons de volgende dag een mail waarin hij ons bedankte. Juist voor de uitwisseling van de verschillende stemmen van mensen die elkaar in het gewone leven niet (meer) tegenkomen.
Het thema van deze dienst is: ‘het geheim gebeurt’. Voor ons als predikanten in de Kempen gebeurde dat geheim een beetje op onze open avonden. Er is soms niets meer nodig dan een ruimte te scheppen voor het gesprek en daarbij werkelijk aandacht te hebben voor de ander. En er is soms niets meer nodig dan je oordeel op te schorten om er even voor die ander te zijn. Soms wellen daarbij tranen op, die moeten maar gewoon komen: ze brengen jouw zorg en ongerustheid aan het licht of het verdriet omdat je ziet dat mensen elkaar beschadigen en elkaar niet meer kunnen vinden.
Wat we kunnen leren – en wat ons nu te doen staat – is dat de kerk in alle bescheidenheid een plek van genade kan zijn, van toewijding en ruimte, een plek van breuk maar ook van heling, van verbinding. Een ruimte waar we de stilte beoefenen omdat we daarin leren luisteren. En de Adem ontvangen om het vuur aan te jagen.
Moge dat zo zijn.

Deze overweging is op 17 maart uitgesproken in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam. Na de viering werd er een ‘cirkel van verbinding’ gevormd op het Museumplein ter hoogte van het Van Goghmuseum.

Voeg een reactie toe

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.