Broedermoord
16 augustus 2015 | Door Ferdinand Borger | Geen reacties
Ik zit in de auto op weg naar Moulins, de weg is bochtig en vraagt aandacht, er is weinig verkeer. Vorige week heb ik bijna een fatale botsing veroorzaakt. Het lege landschap leidt tot luiheid en maakt dromerig, ik ben dus op mijn hoede. De laatste dagen wordt het land groener, maar daar valt niet veel van te zien nu. De schilder Willink doseert met zijn magisch realistisch penseel het licht en stuurt het naar de spaarzame plekken die hij wil. Straks zal ik ontdekken dat Anton Pieck voor een deel van het centrum van Moulins heeft getekend maar dat weet ik nu nog niet. Ik heb mijn caravan op slot gedaan en ben de Romaanse Kerk uitgegaan die ik er de laatste dagen heb gebouwd. Ik heb de deur met een klap achter me dicht gegooid, een vrouw van vierenzeventig en een jongen van twintig achterlatend. Zij maakt deel uit van een groep bewoners van een vergrijsd dorp in de Alpen, hij is een van de twee laatste jongeren van dat dorp. Twee broers, verknocht aan elkaar, beloftes voor de toekomst en een levensverzekering voor de gemeenschap. Maar ook: rivalen, de jaloezie broeit al jaren tussen de twee en maakt hun leven onrustig en grillig. Vier dagen geleden is gebeurd wat al lang werd aangekondigd: de oudste, Jean, heeft de jongste in de kerk vermoord. Hij is de bergen ingevlucht maar het dorp hoopt op zijn terugkeer. Niet om hem te berechten, wel om met hem de toekomst van het dorp alsnog veilig te stellen. Er is een stil weten in deze gemeenschap – waar goedheid en liefde met hoofdletters wordt geschreven – dat deze enkele moord kan leiden tot een spiraal van geweld en tot een ultieme vernietiging. Om dat te voorkomen hebben ze een wacht ingesteld in de kerk. De jongen moet bij zinnen worden gebracht.
Ik heb eerst de vrouw de kerk binnengelaten en haar wachtend neergezet tussen de resten van de beelden die de misdaad niet hebben overleefd – Jean is als een wilde tekeergegaan – daarna heb ik Jean, moe en onverschillig, laten terugkeren naar de plaats van het delict. Het leidt tot een moeitevol gesprek. De jongen heeft het overleven in zijn lijf en drijft na zijn wilde omzwervingen op golven van cynisme, de vrouw vindt haar motieven ergens tussen eigenbelang en naastenliefde. Soms stokt de conversatie dagenlang tussen de twee. Soms ook neem ik plaats op het geschonden altaar en vertel waar het volgens mij heen moet. Vandaag heb ik ontdekt hoe de vrouw een bres kan slaan in het cynisme van de jongen, maar daarna is het zwijgen ingetreden. Ze weigeren mijn idee over afloop, toenadering, verzoening of hoe je het ook maar noemen wilt over te nemen. Gevraagd naar hun weigering verklaren ze mij een zeur te vinden. Ik verlies mijn geduld, roep dat ik hem te koppig vind en haar te zacht, maar ook dat leidt tot niets, ze horen mij zwijgend aan. Als ze na aandringen meegaan in mijn gedachte – enkel om mij te plezieren – spreken ze mij slaafs na. Ik hoor de echo van mijn eigen woorden. Het irriteert me. Deze scene heeft geen kloten hoor ik een toneeldocent roepen. Hij heeft gelijk en ook dat irriteert me. Vanmiddag was de maat vol en besloot ik om hen achter te laten in de kerk. Ik rij nu naar Moulins. Ik zet mijn auto in een parkeergarage en loop het stadje in. Daar zie ik tot mijn verrassing dat niet alleen Pieck voor de popperige vakwerkhuizen heeft getekend, maar ook dat Reve in de kathedraal een Matroos heeft achtergelaten. Hij zit halverwege de kerk in een bank, heeft een baard en een Bretonse trui en sombert voor zich uit. Door zijn vingers glijden de kralen van een rozenkrans. Ik wil met hem spelen en hem meenemen naar het licht, weg uit dit sombere godshuis, maar ik doe het niet. Als ik ’s avonds laat terugkeer, tref ik de jongen en de vrouw aan in mijn kerk. De situatie is veranderd. De vrouw staat achter de jongen. Hij heeft zijn bovenlijf ontbloot en zij smeert met rode aarde vegen over zijn hartstreek. Ik vraag naar de betekenis van het tafereel. De vrouw vertelt dat dit teken de jongen zal beschermen. De dood van zijn broer zal niet op hem worden gewroken, hij gaat als moordenaar vrijuit. De jongen heeft zijn cynisme laten varen, de vrouw weet hoe ze haar liefde kan tonen. Met ontroering sla ik het intieme tafereel gade, ik ben de eerste die het ziet. Ik voel mij teveel. Ik bedank de jongen en de vrouw en sluip dan de kerk uit. Zachtjes. Ik zoek mijn bed op en val in slaap. De Matroos heeft de kathedraal op eigen kracht verlaten, loopt door de straten van Moulins en is naar mij onderweg. Willink heeft hem het licht gegund.
Voeg een reactie toe