Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Blog

De harkende kerk is een mooi alternatief

14 mei 2020 | Door | 1 reactie

Vanaf 1 juni mogen er weer bijeenkomsten met 30 personen worden gehouden, en vanaf 1 juli zijn er zelfs 100 toegestaan. Ook kerken kunnen gaan nadenken over de vormgeving van anderhalvemeterkerkdiensten. De Protestantse Kerk heeft daartoe deze week een protocol ontwikkeld. Begin er niet aan, zou ik zeggen en blijf voorlopig online als kerk. Staar je niet blind op het nieuwe normaal, maar zoek naar een nieuwe nabijheid. En gebruik je verbeeldingskracht.

In de Protestantse Kerk van Waalre besloten we vanaf half maart geen kerkdiensten meer te houden, maar de kerk op zondagochtend 2,5 uur open te houden. In de kerk werd een kring met stoelen gevormd, we vroegen afstand te houden en bij binnenkomst de handen te wassen. We publiceerden ons nieuwe plan in de pers, waarbij we onderstreepten dat mensen geen kerkdienst konden verwachten. Iedere zondag kwamen er 10 tot 15 mensen. Ze luisterden naar orgelspel, naar de overweging van de onlineviering en er was ruimte voor gebed.

Ondertussen zijn we acht weken verder. Met onze online-vieringen bereiken we meer mensen dan het aantal zondagse kerkgangers. En verder houden veel gemeenteleden zich schuil. Logisch, want ze behoren grotendeels tot de kwetsbare leeftijdsgroep. Toch is dit ook iets wat zorgen baart. De onwetendheid rondom het virus baart een constante stroom aan speculaties en deze voedt de angst. Dat leidt tot een groter isolement, dat soms zo ver gaat dat mensen elkaar maar volledig mijden. De gedachte onbewust het virus bij zich te dragen, zelf geen ziekteverschijnselen te hebben maar een ander te besmetten, leidt tot een onhoudbare onzekerheid die uiteindelijk schade aanricht aan de geestelijke gezondheid. Een mens is een sociaal wezen, dat veranderen we niet door een nieuw normaal in te voeren. Willen we dat wezen niet verder schaden dan is het van belang de andere kant op te gaan denken. Het gaat erom het vertrouwen terug te vinden dat ieders aanwezigheid – waar dan ook – in principe geen bedreiging is, maar een verrijking vormt.

Want om dit laatste is het ooit begonnen, om verrijking. We zijn in ons leven een verrijking aan elkaar en dat dreigt in deze tijd op de achtergrond te raken. Dit weten van verrijking deelt de kerk met de brede culturele sector. Kunst en religie hebben een toegevoegde waarde in het vormgeven van verhalen, in het onderzoek naar onze cultuur en in het bieden van troost. Voor kerken geldt dat zij nu vanaf 1 juni tot een herstart van de vieringen kunnen komen, maar m.i. heeft dat niet de grootste urgentie. Het is zelfs beter er voorlopig van af te zien, want we zullen niet vanuit de massa moeten denken, maar vanuit het individu. En ons de vraag stellen hoe we het onderling vertrouwen kunnen herstellen zodat er sprake kan zijn van nieuwe gemeenschapsvorming, waarbij iedereen zich veilig voelt. Voor kerken ligt hier een kans om opnieuw te gaan denken. Stap niet in de verleiding samenkomsten te organiseren waarbij een grote groep mensen onhandig om elkaar heen manoeuvreert en zwijgt waar deze eerst zong. Benadruk niet de onaanraakbaarheid terwijl nabijheid één van je wezenskenmerken vormt. Een dergelijk experiment leidt tot een toenemende vervreemding.

Voor nieuwe gemeenschapsvorming kunnen we onder andere bij de kloosters te rade gaan. De regel van Benedictus voorziet in gezamenlijke arbeid en in gezamenlijk gebed. Mijn eigen kerk in Waalre heeft nog een tuin. Het is behoorlijk spiritueel om samen te harken. Het kan een ontvangstplek worden waar mensen graag willen zijn. In kleine gezelschappen kan er worden gemusiceerd en toneel worden gespeeld. De grotere maaltijden die nu al worden aangericht kunnen in kleinere verbanden worden genuttigd. De online preek van de week kan op woensdagmiddagen worden besproken, binnen het kader van een huisliturgie. Het café dat we maandelijks organiseren wordt een video-opname die we online zetten, het pastoraat geven we wandelend en fietsend vorm. Kortom: dit is het moment om de verbeeldingskracht een kans te geven. Maak in deze crisis de vernieuwingsslag die er al heel lang had moeten gebeuren.

Stille hoop

29 maart 2020 | Door | Geen reacties

Het is zondagmiddag als ik dit schrijf. Ik heb de auto gepakt en ben een stuk buiten Waalre gereden en onbedoeld op de grens gestuit. Die van België. Achter Luyksgestel is de weg met barricades afgezet. De Belgen hebben hun land afgesloten voor de noorderlingen. Ik zet mijn auto neer, maak een foto van dit unieke moment in de geschiedenis, trek mijn wandelschoenen aan en sla een pad in dat langs de grens voert. Als ook dit pad na een paar honderd meter België inbuigt stuit ik opnieuw op een barrière. Ook hier laten de zuiderburen mij niet toe. Maar dit dranghek blijkt van mindere kwaliteit. Het is door de wind omver geblazen. Er is hoop.

Op de terugweg zijn de wegen nog leger dan ze al waren. De kilte heeft de mensen makkelijk binnengehouden. Ook de straten van Waalre zijn leeg. Het is nog maar drie weken geleden dat het advies kwam om geen handen meer te schudden. Daarna werden we aangespoord om sociale distantie te betrachten en toen kwam de anderhalve meter maatregel. Die werd weer vergezeld van de oproep om binnen te blijven en zoveel mogelijk thuis te werken. De scholen, musea, theaters en bioscopen gingen dicht. Veel winkels sloten hun deuren. Supermarkten werden leeg gehamsterd en voor de bouwmarkten en grofvuilstations vormden zich rijen. Vliegvelden werden parkeerplaatsen voor vliegtuigen, stations aanlegplaatsen voor lege treinen. Binnen drie weken sloeg een golf van veranderingen over de wereld. Het werd stiller. Een vreemde stilte. Wie het begrijpt mag het zeggen.

Als ik thuis kom loop ik nog even naar de kerk. Ook dit gebouw is de laatste weken grotendeels verlaten. Jubilate zingt niet meer op maandagavond, de orkesten zijn vertrokken en alle kerkelijke activiteiten zijn afgelast. Er wordt niet meer gegeten. En ook met de kerkdiensten zijn we opgehouden. Het advies om daar mee te stoppen wekte verzet in mij op. Al wist ik niet zo goed waarom.

De lege kerk is al even vreemd als de lege straat. Toch vult de kerk zich af en toe. Met mensen en met dromen.  Op vrijdagmorgen zie ik opeens onze kaarsenmaker binnenlopen. Hij heeft de nieuwe Paaskaars bij zich, verborgen nog in plastic. Op zondagmorgen stelt iemand voor de eerste kerkdienst een Paasviering te laten zijn, ongeacht het tijdstip van het jaar. We kunnen dan de kaars ten doop houden. Een vrije-tijd-pottenbakster uit mijn kerk stuurt mij prachtige foto’s  van het nieuwe Avondmaalstel dat op haar draaischijf ontstaat. Ook dat stel kan bij de eerste dienst worden ingewijd. Iemand anders vertelt mij in moeilijke tijden zich altijd het verhaal van de vijf wijze en vijf dwaze maagden te herinneren. Hoe houden we de lampen brandend? Ineens besef ik – misschien wel meer dan ooit tevoren – dat deze kerk, deze lege ruimte de drager van herinneringen en verhalen is. En in die lege ruimte vind ook ik mijn plek.

Het verhaal van de maagden roept een ander verhaal in mij op. Uit het Oude Testament. Het is het verhaal van de jonge Samuël, die door zijn ouders naar de tempel werd gebracht om priester te worden. Ik heb dat verhaal altijd prachtig gevonden. De jongen sliep naast de godslamp die het bijna begaf. Godsgeloof was uitzonderlijk in de die tijd, visioenen en dromen waren schaars. Zo vertelt het verhaal. Als ik even later de kerkzaal inloop weet ik ineens waar mijn verzet tot kerksluiting vandaan komt. Ergens moet er een plaats blijven waar de leegte de verwondering kan oproepen, of de herinnering, of het verhaal dat je gaande houdt. Het is de plek waar je je wilt laten raken. Het komt er daarom op aan de godslamp brandend te houden. Er moet ergens een open plek blijven en die dien je door deze te beschermen.

Weet je wat het is, zeg ik later tegen iemand in een ander gesprek. In crises als deze wordt een mens ook met zichzelf geconfronteerd. Je kent jezelf toch maar slecht soms. Welnu, diep in mij verborgen zit een vroom, piëtistisch jongetje. En hoe volwassen ik dan ook mag zijn, dat piëtistische jongetje is gebleven. Het roept nu af en toe. Het verzet zich soms. Het heeft een stem. En het moet af en toe wat schrijven, vult mijn gesprekspartner aan. Dat klopt zeg ik. Af en toe schrijft dat jongetje in mij. Vanwege de godslamp.

Besmet gebied

12 maart 2020 | Door | Geen reacties

Een vriendin logeert deze week een nacht bij mij. Ze loopt stage in Eindhoven en werkt bij een onderneming in Utrecht. Dat bedrijf heeft haar te verstaan gegeven na haar bezoek aan Brabant volgende week maar thuis te werken. Ik lach het weg, maar het blijkt echt waar: ze bezoekt besmet gebied.

Met het dagelijks bestuur van mijn kerk komen we bij elkaar met de vraag of de dienst van komende zondag wel moet doorgaan. De gemeente is gemiddeld ouder, dienen we hen niet te beschermen? Leidt onze samenkomst niet tot een onverantwoord risico? Maar hoe zit het dan met de eigen risico inschatting van de kerkgangers? Iedereen kan toch voor zichzelf bepalen of hij of zij een potentieel gevaar oplevert voor zijn naaste? Waar ligt de grens tussen betutteling en gezonde bezorgdheid? We besluiten de dienst vooralsnog door te laten gaan. Mocht er van hogerhand een advies komen op alle bijeenkomsten af te gelasten dan zullen we dat volgen.

Maar ook de adviezen van hogerhand blijken niet eenduidig. Als we de boel niet direct op slot gooien a la China en Italie streven we op een ramp af, stelt de ene deskundige, terwijl een ander beweert niet te paniekeren: het is een stevige griep die ons te pakken heeft, een nieuwe variant waarvoor we nog geen weerstand hebben ontwikkeld. Ondertussen heeft Trump de VS afgesloten voor Europeanen, Chinezen werden al geweerd, en straft dit continent voor de zijns inziens gebrekkige maatregelen die hier worden getroffen om het virus in te dammen. Nee, dan zijn gezondheidszorg: Excellent!, Great! Zoals alles aan deze president geweldig en groots is. Met angst voor ziekte kun je politiek bedrijven. Angst geeft machthebbers meer macht.

Om niet in de hysterie te geraken – als we daar al niet in zijn terechtgekomen – lijkt een terugkeer naar de feiten de beste remedie. Maar wat zijn de feiten? Het virus is op zijn retour in China. Dat pleit ervoor een land stil te leggen. Maar we hebben hier geen eenpartijstelsel en geen leider die onze vrijheid aan banden legt. Toch kan de angst zo groot worden dat de roep om krachtig ingrijpen meer en meer manifest wordt. De PVV, onze minst democratische partij met slechts één lid en grossierend in angst,  neemt daarin momenteel het voortouw. Geheel in de lijn van de verwachtingen.

Een terugkeer naar de feiten brengt ons niet tot kalmte. We staan niet voor de feiten, maar voor de keuze van scenario’s die ons op grond van de feiten worden geschetst. En in die keuzes gaat het niet alleen om gezondheid, maar ook om economie, om geld, om korte- of langetermijndenken, om macht. Welke verhaal geloven we?

Het coronavirus brengt opnieuw aan het licht dat we gelovige mensen zijn. We geloven in het verhaal dat momenteel de meeste macht heeft: dat van liberalisering, vooruitgang, vrije markt, voorspoed en welvaart. Maar het is een dun geloof, het is een flinterdunne aanname die angstig eenvoudig vervangen kan worden door een ander verhaal: dat van angst voor ziekte, van roepen om ingrijpen en het verlangen naar een sterke overheid.

De gevolgen van het virus zijn groot op economisch vlak: dat merken we nu al aan de kelderende beurskoersen. Maar nog groter zijn de gevolgen op het sociale vlak. In onze hyper-geïndividualiseerde maatschappij kan het basisvertrouwen – noodzakelijk voor ons samenleven – ineens worden weggeslagen. Dat is de grootste schade die het virus kan aanrichten. De vraag is of wij dat laten gebeuren.

Familie: Donker toneel bij NTGent

10 februari 2020 | Door | 1 reactie

Familie heet de jongste voorstelling die regisseur Milo Rau met toneelgroep NTGent op de planken brengt. Het publiek wordt meegenomen naar de laatste avond van een familie die gezamenlijk een einde aan het leven maakt, gebaseerd op de tragische zelfmoord van de familie Demeester in Calais in 2007. Een vader, moeder, zoon en dochter kwamen daarbij door ophanging op het leven. Naar het waarom van deze daad gist men tot op de dag van vandaag. De buren vonden de lichamen drie dagen later in een keurig opgeruimd huis, waar de boel leek ingepakt voor een definitief vertrek.

Een tragedie dus, maar dat leidt niet tot een tragedie op de toneelvloer. Weliswaar weet je bij aanvang van het stuk dat het fout afloopt met alle personages, maar van een strubbeling met het lot en de onvermijdbare dood is geen sprake. Het publiek kijkt naar een huis waarin een vader aan het koken is, de vrouw de badkamer uitkomt en de dochters de tijd verdrijven met een overhoring van Engelse woorden. Het is de spiegel van het alledaagse bestaan, waarachter de tragedie schuil gaat. Rau heeft ervoor gekozen om het met een bestaand acteursechtpaar An Miller en Filip Peters en hun twee dochters Louisa en Leonce de laatste avond van de familie Demeester te verbeelden. Deze aanpak lijkt documentair maar is het niet. Het enige buitenstandpunt bij het verhaal wordt gevormd door het aanwezige publiek, dat naar een familie kijkt die achter het leven nog niet de stap heeft gezet naar de dood, maar daartoe ontbreekt alleen nog de daad. Aan het eind wordt die voltrokken: het gezin bungelt aan vier touwen.

Dat voelt meer dan ongemakkelijk. Kun je je bij een tragedie je nog verplaatsen in de held die ten val komt, de angst en vrees voelen van de onvermijdelijke dood, de wil tot leven tot op je huid voelen en kun je daarbij het gevecht meevechten tegen lot of God, bij deze voorstelling kijk je in een raadselachtig niet-weten naar een beslissing om te sterven die je niet gaat begrijpen. Dat maakt de voorstelling bijna onverdraaglijk om te zien. Bij de laatste maaltijd die wordt genuttigd wordt er een tegenzin zichtbaar die tot een zwijgen leidt. De vakantievideo’s brengen het vrolijke verleden in herinnering, maar enkel als verleden.  Noch van maaltijd, noch van video’s gaat een prikkel uit om de beslissing tot de dood te herzien. In die zin zijn de personages al ergens achter het leven geraakt, onthecht en opgeborgen in hun eigen geslotenheid. Omdat er geen enkel verhaal van de familie Demeester bekend was en Rau noch de weg van de psychologie noch die van een fictieve reconstructie wilde bewandelen, koos hij ervoor om met het acteursechtpaar een eigen gezinsonderzoek te starten. In flarden dagboekfragmenten onthullen vooral de moeder en oudste dochter hun bevindingen.  Hun relaas leidt niet tot een begrip voor de daad, maar laat wel zien hoe er binnen elk verband van relaties processen van vervreemding en teleurstelling kunnen plaatsvinden, die tot verwijdering leiden. In het meest extreme geval kunnen die leiden tot een ongekend drama. Het is met name door de inzet van deze verhalen, en daarmee: de vermenging van het daadwerkelijk leven van het acteursgezin met dat van de familie Demeester dat de voorstelling nergens een reconstructie van het drama wordt. In plaats van een terugkeer naar het drama in 2007 legt Rau de collectieve suicide op het gezin van nu, de tragedie ligt daarmee als een mal op onze tijd.

Bij het laatste fragment van het dagboek van de oudste dochter wordt het mij te veel. Ik herinner mij mijn eigen jeugd, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, waarin onze generatie het stempel ‘verloren’ kreeg. Tijdens lessen maatschappijleer werden we erop voorbereid nooit te zullen werken. De werkloosheid was gigantisch, de Koude Oorlog op één van zijn hoogtepunten en de computer zou ons bestaan gaan overnemen. Een zwarte tijd. In die zwarte tijd kon ik als puber somberen. En ik ben mijn vader nog dankbaar dat hij mij bij mijn nekvel greep. Maar hier bij deze voorstelling merk ik dat ik smacht naar een hand die ingrijpt, een gezinslid dat in opstand komt of nog belangrijker: een verhaal dat hoop geeft. Het ontbreken daarvan maakt de voorstelling nog donkerder. Het gezin heeft zich losgemaakt van de verbanden waarin het leeft. En binnen hun eigen kader zijn leven en dood inwisselbare begrippen geworden. ‘We hebben het verkloot’, is de enige boodschap die de familie achterlaat. En er is niemand die redt. Een klein verzet van de dochters wordt door de moeder eenvoudig gesmoord.

Het is de verleiding van de zelfdestructie die van deze voorstelling een mokerslag maakt. Het lijkt alsof Rau deze zelfdestructie als een mogelijkheid aan de samenleving voorlegt. Waar visie en hoop ontbreken en waar de toekomst lijkt afgesloten worden dood en leven inwisselbaar. Dat is een angstig perspectief. De vraag is of het publiek dat begrijpt. Een half-staande ovatie in de Utrechtse schouwburg deden het ergste vrezen. We applaudisseerden om een mooi gespeelde ondergang. Misschien is dat nog wel het ergste: dat we zien en niet willen begrijpen.

Paris 2020

6 januari 2020 | Door | Geen reacties

Onze kleine oorlog

14 december 2019 | Door | Geen reacties

TER NAGEDACHTENIS AAN HERMAN BORGER

31 JULI 1926 – 24 AUGUSTUS 2019

Vijf jaar geleden besloot ik naar Indonesië te reizen. Mijn vader verbleef daar van 1947 tot 1950 als dienstplichtig militair. Ik wilde naar het land dat voor hem van betekenis is geweest.

Ik stap uit op het station van Semarang. De hitte valt als een klamme deken over mij heen. Er dringt zich een nieuw gevoel op waarvoor ik nog geen woorden heb. Angst ken ik, verliefdheid, woede en schaamte, maar dit gevoel is nieuw. Ik kom thuis in een huis dat ik niet ken. Het is vreemd vertrouwd. Vanaf het perron stap ik in de verhalen van mijn vader, in zijn beschrijving van het land, van de mensen en van de hitte. Niet dat die verhalen overvloedig waren geweest, ze werden vaak in flarden verteld. Zes weken had hij op de boot naar Batavia gezeten om vandaar met een vrachtboot naar Semarang te reizen en in een klein bootje aan land te worden gezet. Alleen. Geen enkel idee van missie of doel, slechts de opdracht om zich daar bij het militaire gezag te vervoegen. En dan maar te zien.

Ik zoek een hotel en ontgin in de dagen die volgen delen van mijn geschiedenis. Ik bezoek de Gereformeerde Kerk waar mijn vader orgel speelde, kijk in de pastorie waar de Nederlandse predikant militairen een thuis had bezorgd, duik in de Hollandse nostalgie van Toko Oen – de menukaart belooft er kroketten – en loop naar de waterkant bij de haven, waar mijn vader met heimwee op de uitkijk had gestaan. In het tweede jaar was die heimwee hem overvallen. Zijn vertrek uit Nederland betrof een heenreis met een open einde. Misschien zou er nooit meer een terugkeer komen. Daar hield hij rekening mee.

In heel veel naoorlogse gezinnen zullen de verhalen uit Indië zijn verteld. Of niet. Een trauma snoerde de mannen de mond en weinig mensen zaten op hun geschiedenis te wachten. Het bleven verhalen van ‘mijn kleine oorlog’, om met een boektitel van Louis Paul Boon te spreken. Op de middelbare school werd er aan deze periode in Nederlands-Indië niet meer dan een halve bladzijde in een geschiedenisboek gewijd. Politionele acties. Twee zijn er geweest. Nederlands kleine oorlog, waar je niet veel woorden aan vuil hoefde te maken. Zelden werden van binnenuit de verhalen verteld. Zelden werd aan veteranen een podium gegeven.

Met de serie Onze Jongens op Java heeft Coen Verbraak dat wel gedaan. Op de valreep. Want de veteranen sterven uit. En met hun sterven hun verhalen. Mijn vader heeft zich er altijd over verwonderd dat de Nederlandse overheid nooit heeft erkend dat deze ‘kleine oorlog’ een foute beslissing in de geschiedenis is geweest. Het was geen kleine oorlog. Terwijl onze oosterburen bij voortduring bezig zijn hun Vergangenheit te bewältigen, blijft Nederland het land dat wegkijkt. Waarom doen we dat? En waarom ontbreekt het een overheid aan moed fouten toe te geven? In het wegmoffelen van de geschiedenis en in het bagatelliseren van de eigen rol van de overheid zijn heel wat veteranen monddood gemaakt of hebben uit schaamte er maar het zwijgen toe gedaan. Zíj werden moordenaars genoemd, de overheid niet. Dat is ongezond voor de mensen die het betreft, dat is ook ongezond voor een land.

De serie van Coen Verbraak is een groots monument tegen het vergeten. Met respect heeft hij de veteranen recht op camera hun verhalen laten vertellen. Kwetsbaar en moedig. Maar achter al die verhalen van hun kleine oorlogen rijst een aanklacht op tegen een land dat het falen niet durft toe te geven. Deze oorlog had niet gemoeten. Alleen al het hardop uitspreken van deze laatste zin – door welke regering dan ook – had heel wat mensen na de oorlog bevrijd en had hen de ruimte gegeven hun verhalen te vertellen. Verbraak geeft hen die ruimte. Hij blijkt in staat ons bij een geschiedenis te brengen waar wij ons niet in thuis voelen, maar die wel een deel van ons huis vormt. Daar kan maar één antwoord op komen: Niet langer wegkijken. Uit respect voor al die mensen die nodeloos zijn gesneuveld.

Geluk is niet de maat der dingen

15 november 2019 | Door | Geen reacties

SECULARISATIE – Leg de samenleving niet langs de meetlat van het geluk, bepleit Ferdinand Borger. Het kan al gauw leiden tot zelfgenoegzaamheid.

Spijtig om te lezen dat Boris van der Ham zijn reactie op de Opiniepagina van 6 november blijkbaar baseerde op een nieuwsbericht over de Protestantse Lezing die Pieter-Jaap Aalbersberg eind oktober hield en niet op de tekst van de lezing zelf. De aanname dat secularisatie tot gestold wantrouwen leidt, werd aan het begin van Aalbersbergs lezing namelijk direct bekritiseerd. Ook de kerken hebben sinds de Reformatie met hun waarheidsaanspraak bijgedragen aan het wantrouwen in de maatschappij.

Aalbersberg steekt dus de hand in eigen boezem. Het wantrouwen is met de secularisatie niet verdwenen. Integendeel. We worden geconfronteerd met woede en polarisatie in een land waar de mensen zichzelf als gelukkig bestempelen.

Dat is vreemd. Er is met dat geluk dus wat aan de hand. Het wordt tijd om dat kritisch te onderzoeken.

Boris van der Ham is nog niet zover: hij speelt opnieuw de troefkaart van het geluk. Zie waar secularisatie toe leidt: we worden er alleen maar gelukkiger van. De vraag is: welk geluk? En van wie? Herbergt het gelukkigste land ook de meeste rechtvaardige samenleving? Geluk kan makkelijk met zelfgenoegzaamheid worden verward, onverschilligheid kan als tolerantie worden begrepen.

Leg de samenleving niet langs de meetlat van het geluk. Geluk is niet de maat der dingen.

Het is Aalbersberg, denk ik, om dat laatste te doen als hij de kerken oproept een gideonsbende te vormen. Zet je roze bril af, breek door de façade van het geluk en bevrijd je uit de zelfgenoegzaamheid. Neem waar wat er op straat gebeurt, wees daar aanwezig. Tolereer het niet als een gezin in je buurt wordt gediscrimineerd, maar onderneem actie. Religieuzen en niet-religieuzen kunnen daarin bondgenoten zijn.

Dat betekent dat we een aantal zaken onder ogen moeten zien. Mensen voelen zich niet gezien, noch gewaardeerd, worden onrustig en komen in verzet. Een verbeterde koopkracht brengt hun geen kalmte. Het buitenland herkent in ons land een narcostaat. Vrolijk wijzen op ons liberale spuit- en slikgedrag is daarop geen antwoord meer. De stikstofproblematiek wijst ons op de grenzen van de groei en dwingt ons tot keuzes. Dat we ons in dit land bovengemiddeld gelukkig prijzen moet ons ondertussen ernstig te denken geven.

De christelijke traditie heeft het in zich kritisch naar zichzelf te kijken, omdat het kritisch naar de mens kijkt. In de meeste bijbelverhalen modderen we maar wat aan, we zijn daar zelden de beste versie van onszelf. Ook de mens is niet de maat der dingen. Die visie kan ons ten goede komen. En het staat natuurlijk ieder vrij om daaruit te putten.

Gepubliceerd in Trouw, 15 november 2019

Woede/Kaïn

9 november 2019 | Door | Geen reacties

Waar komt de woede vandaan? Het is één van de vragen die mij bezig houdt. En waar komt de woede vandaan, waardoor een mens een ander mens kan vermoorden? Niet lang na de verdrijving uit het paradijs gaat het bij de eerste mensen in de bijbel al fout. Kaïn vermoordt zijn broer. In een toneelscene die ik heb geschreven laat ik een vrouw Kain vragen naar het waarom van zijn daad. Hoe kwam je tot het doden van je broer? Wat ging er in je om? En ik legde Kain het volgende antwoord in de mond:

Ik weet niet waar mijn moordlust vandaan kwam. Verschuilt de woede zich in het gras, drukt hij zich als een dier onzichtbaar tegen de grond, azend op een prooi die nietsvermoedend van de dag geniet? Woont hij in de bomen en bespringt hij mij bij verrassing? Of leent de woede mij zijn instinct, de gedachteloze kracht om te doden en te overleven? Of is het de maan die de woede als het water doet rijzen en in golven over mij heen slaat, mij geen verweer laat zoals het land geen weerstand heeft tegenover oprukkend water?

Ik had met het antwoord van Kaïn geen antwoord. Kaïn beriep zich op het feit dat de woede hem overviel. Woede kan je overvallen en je op sleeptouw nemen. Zoals de grote woede, een oorlog ons met haat en vernietiging kan overvallen. Gisteren was het negen november, de dag van de Kristallnacht, meer dan tachtig jaar geleden. De nacht waarin de contouren van de oorlog zichtbaar werden. Maar negen november is ook de dag dat dertig jaar geleden de Muur viel en er een einde kwam aan een verdeeld Europa. Er is een woede die tot vernietiging leidt, maar er is ook een woede die verandering wil. Ten goede. Kain krijgt na zijn daad een teken op zijn huid. Niemand mag hem meer aanraken. Niemand mag zich op hem wreken. Zo wordt in het oerbegin de geweldspiraal al doorbroken. Geweld mag nooit het laatste woord hebben. Kain wordt de vogelvrije zwerver, die niet aangeraakt mag worden. De bescherming van de moordenaar, het zal het begin van alle vrijheid zijn.

Allerzielen/Henoch

1 november 2019 | Door | 2 reacties

In het allereerste begin van de bijbel – in de tijd direct na het paradijs – leefde een man die niet dood ging. Zijn naam was Henoch. Hij droeg dezelfde naam als de zoon van Kaïn, de eerste mens die een ander mens doodsloeg. Van Henoch wordt verteld dat hij wandelde met God. Ik vind dat een mooi beeld, wandelen met God. Een opvallend rustgevend beeld ook, helemaal gezien de plek waar Henoch wandelde, een landschap waar chaos heerste en de mens nog zijn weg moest vinden.  Waar konden ze naar toe nu het beschermende paradijs geen plek meer bood?

Kort voordat Henoch werd geboren vermeldt de Bijbel dat de mensen God begonnen aan te roepen. God werd ontdekt als de bron van de schepping. En de mensen vonden woorden en rituelen om aan het roepen vorm te geven. Heel veel later zouden ze dat liturgie gaan noemen. Tegen de achtergrond van die roepende mensen is Henoch degene die wandelt. Dat kan dus ook. Je kunt wandelen met God.

Vorige week liep ik een paar dagen langs de Franse kust. Bij het wandelen verandert de horizon constant. De zee is nergens dezelfde zee.  Die verandering gaat nooit sneller dan het tempo waarmee jij je voortbeweegt. Wandelen voltrekt zich volgens de wetten van de geleidelijkheid. Dat moet Henoch ook hebben gezien: het veranderende landschap toen hij ging wandelen met God. Was God zijn constante gesprekspartner, degene die hem op de been hielp, hem uitdaagde achter de horizon te gaan kijken? Dreef God hem nieuwsgierig door het leven? We zullen het niet weten, maar op een dag liep Henoch – 365 jaar oud – niet meer in het land van de levenden. God had hem meegenomen naar een plek met een andere horizon.

Deze dagen herdenken we onze doden. Waarvan we zeggen dat ze sterven, ons ontvallen of heengaan. Maar Henoch viel de eer te beurt gewoon verder te wandelen. Ik denk aan de doden om mij heen. En verbeeld mij dat ze wandelen. Gewoon een stukje verder op de weg. Waar ik nog niet ben. En waar de horizon prachtig is.

Column uitgesproken voor KRO-NCRV radio Zin in weekend 3 november 2019