Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Blog

Familie: Donker toneel bij NTGent

10 februari 2020 | Door | 1 reactie

Familie heet de jongste voorstelling die regisseur Milo Rau met toneelgroep NTGent op de planken brengt. Het publiek wordt meegenomen naar de laatste avond van een familie die gezamenlijk een einde aan het leven maakt, gebaseerd op de tragische zelfmoord van de familie Demeester in Calais in 2007. Een vader, moeder, zoon en dochter kwamen daarbij door ophanging op het leven. Naar het waarom van deze daad gist men tot op de dag van vandaag. De buren vonden de lichamen drie dagen later in een keurig opgeruimd huis, waar de boel leek ingepakt voor een definitief vertrek.

Een tragedie dus, maar dat leidt niet tot een tragedie op de toneelvloer. Weliswaar weet je bij aanvang van het stuk dat het fout afloopt met alle personages, maar van een strubbeling met het lot en de onvermijdbare dood is geen sprake. Het publiek kijkt naar een huis waarin een vader aan het koken is, de vrouw de badkamer uitkomt en de dochters de tijd verdrijven met een overhoring van Engelse woorden. Het is de spiegel van het alledaagse bestaan, waarachter de tragedie schuil gaat. Rau heeft ervoor gekozen om het met een bestaand acteursechtpaar An Miller en Filip Peters en hun twee dochters Louisa en Leonce de laatste avond van de familie Demeester te verbeelden. Deze aanpak lijkt documentair maar is het niet. Het enige buitenstandpunt bij het verhaal wordt gevormd door het aanwezige publiek, dat naar een familie kijkt die achter het leven nog niet de stap heeft gezet naar de dood, maar daartoe ontbreekt alleen nog de daad. Aan het eind wordt die voltrokken: het gezin bungelt aan vier touwen.

Dat voelt meer dan ongemakkelijk. Kun je je bij een tragedie je nog verplaatsen in de held die ten val komt, de angst en vrees voelen van de onvermijdelijke dood, de wil tot leven tot op je huid voelen en kun je daarbij het gevecht meevechten tegen lot of God, bij deze voorstelling kijk je in een raadselachtig niet-weten naar een beslissing om te sterven die je niet gaat begrijpen. Dat maakt de voorstelling bijna onverdraaglijk om te zien. Bij de laatste maaltijd die wordt genuttigd wordt er een tegenzin zichtbaar die tot een zwijgen leidt. De vakantievideo’s brengen het vrolijke verleden in herinnering, maar enkel als verleden.  Noch van maaltijd, noch van video’s gaat een prikkel uit om de beslissing tot de dood te herzien. In die zin zijn de personages al ergens achter het leven geraakt, onthecht en opgeborgen in hun eigen geslotenheid. Omdat er geen enkel verhaal van de familie Demeester bekend was en Rau noch de weg van de psychologie noch die van een fictieve reconstructie wilde bewandelen, koos hij ervoor om met het acteursechtpaar een eigen gezinsonderzoek te starten. In flarden dagboekfragmenten onthullen vooral de moeder en oudste dochter hun bevindingen.  Hun relaas leidt niet tot een begrip voor de daad, maar laat wel zien hoe er binnen elk verband van relaties processen van vervreemding en teleurstelling kunnen plaatsvinden, die tot verwijdering leiden. In het meest extreme geval kunnen die leiden tot een ongekend drama. Het is met name door de inzet van deze verhalen, en daarmee: de vermenging van het daadwerkelijk leven van het acteursgezin met dat van de familie Demeester dat de voorstelling nergens een reconstructie van het drama wordt. In plaats van een terugkeer naar het drama in 2007 legt Rau de collectieve suicide op het gezin van nu, de tragedie ligt daarmee als een mal op onze tijd.

Bij het laatste fragment van het dagboek van de oudste dochter wordt het mij te veel. Ik herinner mij mijn eigen jeugd, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, waarin onze generatie het stempel ‘verloren’ kreeg. Tijdens lessen maatschappijleer werden we erop voorbereid nooit te zullen werken. De werkloosheid was gigantisch, de Koude Oorlog op één van zijn hoogtepunten en de computer zou ons bestaan gaan overnemen. Een zwarte tijd. In die zwarte tijd kon ik als puber somberen. En ik ben mijn vader nog dankbaar dat hij mij bij mijn nekvel greep. Maar hier bij deze voorstelling merk ik dat ik smacht naar een hand die ingrijpt, een gezinslid dat in opstand komt of nog belangrijker: een verhaal dat hoop geeft. Het ontbreken daarvan maakt de voorstelling nog donkerder. Het gezin heeft zich losgemaakt van de verbanden waarin het leeft. En binnen hun eigen kader zijn leven en dood inwisselbare begrippen geworden. ‘We hebben het verkloot’, is de enige boodschap die de familie achterlaat. En er is niemand die redt. Een klein verzet van de dochters wordt door de moeder eenvoudig gesmoord.

Het is de verleiding van de zelfdestructie die van deze voorstelling een mokerslag maakt. Het lijkt alsof Rau deze zelfdestructie als een mogelijkheid aan de samenleving voorlegt. Waar visie en hoop ontbreken en waar de toekomst lijkt afgesloten worden dood en leven inwisselbaar. Dat is een angstig perspectief. De vraag is of het publiek dat begrijpt. Een half-staande ovatie in de Utrechtse schouwburg deden het ergste vrezen. We applaudisseerden om een mooi gespeelde ondergang. Misschien is dat nog wel het ergste: dat we zien en niet willen begrijpen.

Paris 2020

6 januari 2020 | Door | Geen reacties

Onze kleine oorlog

14 december 2019 | Door | Geen reacties

TER NAGEDACHTENIS AAN HERMAN BORGER

31 JULI 1926 – 24 AUGUSTUS 2019

Vijf jaar geleden besloot ik naar Indonesië te reizen. Mijn vader verbleef daar van 1947 tot 1950 als dienstplichtig militair. Ik wilde naar het land dat voor hem van betekenis is geweest.

Ik stap uit op het station van Semarang. De hitte valt als een klamme deken over mij heen. Er dringt zich een nieuw gevoel op waarvoor ik nog geen woorden heb. Angst ken ik, verliefdheid, woede en schaamte, maar dit gevoel is nieuw. Ik kom thuis in een huis dat ik niet ken. Het is vreemd vertrouwd. Vanaf het perron stap ik in de verhalen van mijn vader, in zijn beschrijving van het land, van de mensen en van de hitte. Niet dat die verhalen overvloedig waren geweest, ze werden vaak in flarden verteld. Zes weken had hij op de boot naar Batavia gezeten om vandaar met een vrachtboot naar Semarang te reizen en in een klein bootje aan land te worden gezet. Alleen. Geen enkel idee van missie of doel, slechts de opdracht om zich daar bij het militaire gezag te vervoegen. En dan maar te zien.

Ik zoek een hotel en ontgin in de dagen die volgen delen van mijn geschiedenis. Ik bezoek de Gereformeerde Kerk waar mijn vader orgel speelde, kijk in de pastorie waar de Nederlandse predikant militairen een thuis had bezorgd, duik in de Hollandse nostalgie van Toko Oen – de menukaart belooft er kroketten – en loop naar de waterkant bij de haven, waar mijn vader met heimwee op de uitkijk had gestaan. In het tweede jaar was die heimwee hem overvallen. Zijn vertrek uit Nederland betrof een heenreis met een open einde. Misschien zou er nooit meer een terugkeer komen. Daar hield hij rekening mee.

In heel veel naoorlogse gezinnen zullen de verhalen uit Indië zijn verteld. Of niet. Een trauma snoerde de mannen de mond en weinig mensen zaten op hun geschiedenis te wachten. Het bleven verhalen van ‘mijn kleine oorlog’, om met een boektitel van Louis Paul Boon te spreken. Op de middelbare school werd er aan deze periode in Nederlands-Indië niet meer dan een halve bladzijde in een geschiedenisboek gewijd. Politionele acties. Twee zijn er geweest. Nederlands kleine oorlog, waar je niet veel woorden aan vuil hoefde te maken. Zelden werden van binnenuit de verhalen verteld. Zelden werd aan veteranen een podium gegeven.

Met de serie Onze Jongens op Java heeft Coen Verbraak dat wel gedaan. Op de valreep. Want de veteranen sterven uit. En met hun sterven hun verhalen. Mijn vader heeft zich er altijd over verwonderd dat de Nederlandse overheid nooit heeft erkend dat deze ‘kleine oorlog’ een foute beslissing in de geschiedenis is geweest. Het was geen kleine oorlog. Terwijl onze oosterburen bij voortduring bezig zijn hun Vergangenheit te bewältigen, blijft Nederland het land dat wegkijkt. Waarom doen we dat? En waarom ontbreekt het een overheid aan moed fouten toe te geven? In het wegmoffelen van de geschiedenis en in het bagatelliseren van de eigen rol van de overheid zijn heel wat veteranen monddood gemaakt of hebben uit schaamte er maar het zwijgen toe gedaan. Zíj werden moordenaars genoemd, de overheid niet. Dat is ongezond voor de mensen die het betreft, dat is ook ongezond voor een land.

De serie van Coen Verbraak is een groots monument tegen het vergeten. Met respect heeft hij de veteranen recht op camera hun verhalen laten vertellen. Kwetsbaar en moedig. Maar achter al die verhalen van hun kleine oorlogen rijst een aanklacht op tegen een land dat het falen niet durft toe te geven. Deze oorlog had niet gemoeten. Alleen al het hardop uitspreken van deze laatste zin – door welke regering dan ook – had heel wat mensen na de oorlog bevrijd en had hen de ruimte gegeven hun verhalen te vertellen. Verbraak geeft hen die ruimte. Hij blijkt in staat ons bij een geschiedenis te brengen waar wij ons niet in thuis voelen, maar die wel een deel van ons huis vormt. Daar kan maar één antwoord op komen: Niet langer wegkijken. Uit respect voor al die mensen die nodeloos zijn gesneuveld.

Geluk is niet de maat der dingen

15 november 2019 | Door | Geen reacties

SECULARISATIE – Leg de samenleving niet langs de meetlat van het geluk, bepleit Ferdinand Borger. Het kan al gauw leiden tot zelfgenoegzaamheid.

Spijtig om te lezen dat Boris van der Ham zijn reactie op de Opiniepagina van 6 november blijkbaar baseerde op een nieuwsbericht over de Protestantse Lezing die Pieter-Jaap Aalbersberg eind oktober hield en niet op de tekst van de lezing zelf. De aanname dat secularisatie tot gestold wantrouwen leidt, werd aan het begin van Aalbersbergs lezing namelijk direct bekritiseerd. Ook de kerken hebben sinds de Reformatie met hun waarheidsaanspraak bijgedragen aan het wantrouwen in de maatschappij.

Aalbersberg steekt dus de hand in eigen boezem. Het wantrouwen is met de secularisatie niet verdwenen. Integendeel. We worden geconfronteerd met woede en polarisatie in een land waar de mensen zichzelf als gelukkig bestempelen.

Dat is vreemd. Er is met dat geluk dus wat aan de hand. Het wordt tijd om dat kritisch te onderzoeken.

Boris van der Ham is nog niet zover: hij speelt opnieuw de troefkaart van het geluk. Zie waar secularisatie toe leidt: we worden er alleen maar gelukkiger van. De vraag is: welk geluk? En van wie? Herbergt het gelukkigste land ook de meeste rechtvaardige samenleving? Geluk kan makkelijk met zelfgenoegzaamheid worden verward, onverschilligheid kan als tolerantie worden begrepen.

Leg de samenleving niet langs de meetlat van het geluk. Geluk is niet de maat der dingen.

Het is Aalbersberg, denk ik, om dat laatste te doen als hij de kerken oproept een gideonsbende te vormen. Zet je roze bril af, breek door de façade van het geluk en bevrijd je uit de zelfgenoegzaamheid. Neem waar wat er op straat gebeurt, wees daar aanwezig. Tolereer het niet als een gezin in je buurt wordt gediscrimineerd, maar onderneem actie. Religieuzen en niet-religieuzen kunnen daarin bondgenoten zijn.

Dat betekent dat we een aantal zaken onder ogen moeten zien. Mensen voelen zich niet gezien, noch gewaardeerd, worden onrustig en komen in verzet. Een verbeterde koopkracht brengt hun geen kalmte. Het buitenland herkent in ons land een narcostaat. Vrolijk wijzen op ons liberale spuit- en slikgedrag is daarop geen antwoord meer. De stikstofproblematiek wijst ons op de grenzen van de groei en dwingt ons tot keuzes. Dat we ons in dit land bovengemiddeld gelukkig prijzen moet ons ondertussen ernstig te denken geven.

De christelijke traditie heeft het in zich kritisch naar zichzelf te kijken, omdat het kritisch naar de mens kijkt. In de meeste bijbelverhalen modderen we maar wat aan, we zijn daar zelden de beste versie van onszelf. Ook de mens is niet de maat der dingen. Die visie kan ons ten goede komen. En het staat natuurlijk ieder vrij om daaruit te putten.

Gepubliceerd in Trouw, 15 november 2019

Woede/Kaïn

9 november 2019 | Door | Geen reacties

Waar komt de woede vandaan? Het is één van de vragen die mij bezig houdt. En waar komt de woede vandaan, waardoor een mens een ander mens kan vermoorden? Niet lang na de verdrijving uit het paradijs gaat het bij de eerste mensen in de bijbel al fout. Kaïn vermoordt zijn broer. In een toneelscene die ik heb geschreven laat ik een vrouw Kain vragen naar het waarom van zijn daad. Hoe kwam je tot het doden van je broer? Wat ging er in je om? En ik legde Kain het volgende antwoord in de mond:

Ik weet niet waar mijn moordlust vandaan kwam. Verschuilt de woede zich in het gras, drukt hij zich als een dier onzichtbaar tegen de grond, azend op een prooi die nietsvermoedend van de dag geniet? Woont hij in de bomen en bespringt hij mij bij verrassing? Of leent de woede mij zijn instinct, de gedachteloze kracht om te doden en te overleven? Of is het de maan die de woede als het water doet rijzen en in golven over mij heen slaat, mij geen verweer laat zoals het land geen weerstand heeft tegenover oprukkend water?

Ik had met het antwoord van Kaïn geen antwoord. Kaïn beriep zich op het feit dat de woede hem overviel. Woede kan je overvallen en je op sleeptouw nemen. Zoals de grote woede, een oorlog ons met haat en vernietiging kan overvallen. Gisteren was het negen november, de dag van de Kristallnacht, meer dan tachtig jaar geleden. De nacht waarin de contouren van de oorlog zichtbaar werden. Maar negen november is ook de dag dat dertig jaar geleden de Muur viel en er een einde kwam aan een verdeeld Europa. Er is een woede die tot vernietiging leidt, maar er is ook een woede die verandering wil. Ten goede. Kain krijgt na zijn daad een teken op zijn huid. Niemand mag hem meer aanraken. Niemand mag zich op hem wreken. Zo wordt in het oerbegin de geweldspiraal al doorbroken. Geweld mag nooit het laatste woord hebben. Kain wordt de vogelvrije zwerver, die niet aangeraakt mag worden. De bescherming van de moordenaar, het zal het begin van alle vrijheid zijn.

Allerzielen/Henoch

1 november 2019 | Door | 2 reacties

In het allereerste begin van de bijbel – in de tijd direct na het paradijs – leefde een man die niet dood ging. Zijn naam was Henoch. Hij droeg dezelfde naam als de zoon van Kaïn, de eerste mens die een ander mens doodsloeg. Van Henoch wordt verteld dat hij wandelde met God. Ik vind dat een mooi beeld, wandelen met God. Een opvallend rustgevend beeld ook, helemaal gezien de plek waar Henoch wandelde, een landschap waar chaos heerste en de mens nog zijn weg moest vinden.  Waar konden ze naar toe nu het beschermende paradijs geen plek meer bood?

Kort voordat Henoch werd geboren vermeldt de Bijbel dat de mensen God begonnen aan te roepen. God werd ontdekt als de bron van de schepping. En de mensen vonden woorden en rituelen om aan het roepen vorm te geven. Heel veel later zouden ze dat liturgie gaan noemen. Tegen de achtergrond van die roepende mensen is Henoch degene die wandelt. Dat kan dus ook. Je kunt wandelen met God.

Vorige week liep ik een paar dagen langs de Franse kust. Bij het wandelen verandert de horizon constant. De zee is nergens dezelfde zee.  Die verandering gaat nooit sneller dan het tempo waarmee jij je voortbeweegt. Wandelen voltrekt zich volgens de wetten van de geleidelijkheid. Dat moet Henoch ook hebben gezien: het veranderende landschap toen hij ging wandelen met God. Was God zijn constante gesprekspartner, degene die hem op de been hielp, hem uitdaagde achter de horizon te gaan kijken? Dreef God hem nieuwsgierig door het leven? We zullen het niet weten, maar op een dag liep Henoch – 365 jaar oud – niet meer in het land van de levenden. God had hem meegenomen naar een plek met een andere horizon.

Deze dagen herdenken we onze doden. Waarvan we zeggen dat ze sterven, ons ontvallen of heengaan. Maar Henoch viel de eer te beurt gewoon verder te wandelen. Ik denk aan de doden om mij heen. En verbeeld mij dat ze wandelen. Gewoon een stukje verder op de weg. Waar ik nog niet ben. En waar de horizon prachtig is.

Column uitgesproken voor KRO-NCRV radio Zin in weekend 3 november 2019

Notre d’âme

16 april 2019 | Door | Geen reacties

De Notre Dame. Half januari besluit ik er niet naar binnen te gaan. Twee dagen daarvoor ben  ik bij aankomst op het Gare du Nord uit de reizigers geplukt. Een paar handen hebben  wantrouwend mijn lichaam afgetast op zoek naar wapens en explosieven. Wat ik in Parijs kom doen?  Des vacances, stamel ik. Mijn paspoort wordt gecontroleerd.  Er klinkt verbazing dat ik Nederlander ben. Ik mag gaan. Dit niet weer denk ik als ik de rij wachtenden bij de Notre Dame in ogenschouw neem. Ik laat de kathedraal rechts liggen, steek de brug bij het Hotel de Ville over en volg de Seine stroomopwaarts.

Gisteravond piept de Nos-app. Ik maak het bericht open en even later sta ik op dezelfde plek aan de Seine. Nu met mijn ogen op afstand, waarschijnlijk met honderdduizenden anderen. Het dak van de kerk staat in lichterlaaie, een rondvaartboot met lachende Chinezen trekt over de grauwe rivier. Bizar dit. Hier staat het hart van Frankrijk in brand. Seculier in naam, vroom en traditioneel in vorm. De oorzaak van de brand is nog niet bekend, waarschijnlijk het gevolg van werkzaamheden. Over dat werk is al veel te doen geweest. Te laat gestart en te kostbaar. Hoeveel monumenten kan een staat aan? Een rondgang over twitter toont live inkijkjes in Parijs, biddende en zingende gelovigen, gezichten vol verbazing en afschuw. Trump twittert ook. Hij weet als geen ander hoe je branden moet aanpakken: even met een blusvliegtuig er overheen. Ik laat Parijs achter me en vertrek naar een vergadering. Bij thuiskomst kijk in naar de Franse televisie. Een studio met een tafel. Een bisschop is aangeschoven en vertelt dat Goede Vrijdag dit jaar vier dagen eerder valt. Zijn buurman bericht over de waarde van de gotiek die we nu in vlammen zien opgaan. Dit is niet alleen een ramp voor Frankrijk, het is een ramp voor Europa stelt hij. Op de achtergrond toont een schokkende luchtfoto van de kerk met inmiddels naakte muren. Ze staan nog overeind, een brandend rood kruis verlicht nu het hart van Parijs. Het vuur likt naar één van de torens. Ik zap naar de eerste uitzending van Pauw. Hij opent met de brandende kerk. Dat nog wel. Maar ja, een kerk. Wie is er wel eens geweest vraagt hij zijn gasten. Aarzelende antwoorden volgen. We kunnen dit nog niet duiden, concludeert Pauw en  gaat over tot de orde van de dag. Yvon Jaspers zit aan tafel. Zij vertelt dat ze heel hard gehuild heeft. Niet om Parijs, maar om Trouw dat zo respectloos berichtte over haar nevenfunctie. En hoe boeren haar toen getroost hadden. Háár boeren. En hoe kapot de media je kan maken, waar ze zelf voor werkt. Arme Yvon. Ik kan het niet aanzien. Dit programma heeft de pretentie het gesprek van de dag te organiseren. Hoe kun je dan een brandende Notre Dame negeren? Ik vermoed dit: in de visie van Pauw is religie een gepasseerd station waarvan de resten kunnen afbranden. Kerken zijn doelloze overblijfsels met een vergeten verleden. Daar kun je makkelijk aan voorbij. Een aanslag zou de uitzending gevuld hebben met live verbindingen en deskundigen aan tafel. Maar dit is een min of meer toevallige brand. En daarom maar geen gesprek over de waarde van het historisch erfgoed, geen onderzoek wat dit betekent voor de katholieke kerk in Parijs en Frankrijk en vooral geen vragen over de Franse staat die pretendeert kerk en staat strikt gescheiden te houden maar desondanks al meer dan een eeuw eigenaar is van het kerkgebouw. En vergeet helemaal de vraag maar wat de brand betekent voor Europa.

Wat was het mooi geweest als er een kathedralenbouwer aangeschoven was. Zo een mens uit een premodern verleden, die leven en werk in dienst stelde van een project dat groter was dan hemzelf. Een mens (m/v) die met ambacht en passie zou werken aan een gebouw waarvan hij de voltooiing niet zou aanschouwen. En daar tevreden mee zou zijn. We zouden met verbazing naar hem luisteren, niet begrijpend waar hij het idee vandaan haalde om het collectief en het ‘wij’, belangrijker te achten dan het ‘ik’. We zouden hem proberen duidelijk te maken dat zelfrealisatie en ‘ego’ voor ons belangrijke begrippen zijn. En dan zou hij ons vertellen dat hij niets ander kon dan te leven op de schouders van zijn voorouders. En dat het negeren van die wetenschap het einde in zou luiden van alles. En dat het zijn grote angst was dat er een dag zou komen dat de liefde die in zijn levenswerk zat niet meer zou worden herkend. Want, zou hij besluiten: in die stenen zit mijn liefde en in het gebouw huist onze ziel. Je moet hem alleen wel willen zoeken, minachting is het begin van alle verwaarlozing. De kathedralenbouwer schoof niet aan, ik vermoed dat er ook niet naar hem was gezocht. Na Yvon kwam de familie van de vermoorde Anne Faber aan het woord, die met hun indrukwekkende verhaal lieten zien wie zij was geweest. Een groots pleidooi om niet te willen vergeten. Een grote worsteling ook. Maar vooral: een monument.

Liever Juf Ank dan Thierry Baudet

11 april 2019 | Door | Geen reacties

(Reactie op een opiniestuk van Zmnako Karem: Alle reden voor steun christenen aan Baudet, Trouw 10 april 2019, gepubliceerd in dezelfde krant 12 april 2019)

Natuurlijk is het niet vreemd dat een deel van de christenheid in Nederland gecharmeerd is van de taal van Baudet. Baudet flirt met religie. Ook Zmnako Karem is ervan onder de indruk (Opinie, 10 april). Hij citeert Baudet: “We hoeven de metafysische grondslagen van het christendom niet te omarmen om toch de opstandingsgedachte als leidend motief van de westerse beschaving te kunnen aanvaarden”. Maar over welke opstanding hebben we het als het leegste graf van de geschiedenis ter hand wordt genomen als metafoor voor herrijzend Nederland? Als theoloog gaan bij mij alle bellen rinkelen.

Jezus is niet de Phoenix die uit de as oprijst van een linkse brandstapel. Ook niet de leidsman van verzet tegen de islam. Karem denkt dat er met Baudet als cultuurchristen een nieuw soort is ontstaan die we nog niet kenden. Ook daarin vergist hij zich. Cultuurchristendom heeft al een oude traditie en heeft niet altijd de beste papieren. Al sinds de Romantiek wordt er geflirt met een mengeling van mythische en christelijke symbolen. De onvoorstelbaarheid van de opstanding doet de mens teruggrijpen naar beelden van terugkerend leven die de natuur ons aanreikt: de speelse onhandigheid van pasgeboren lammetjes op de dijken, bloemenpracht die zich weerbaar weet tegen de kou van de winter. De lente is telkens opnieuw de start van onze verwondering.

Maar met deze onschuldige metaforen haal je ook minder onschuldige feiten binnen: die van de verheerlijking van de kracht van de natuur, van de voortdurende strijd om te overleven, van de overwinning van de soorten die zich het best aanpassen. Je geeft je over aan de natuurgoden wanneer je de opstanding van zijn metafysiek ontdoet.

Woorden als strijd, opstanding en herleving doen het momenteel goed in een politieke cultuur waarin we de weg kwijt zijn en onze identiteitscrisis inmiddels zijn gaan koesteren. Ook de neoliberale cultuur bedient zich graag  van het woord strijd; het ligt aan de basis van ons marktdenken. Baudet omarmt dit denken en poogt het uit te breiden. Het christendom is daarbij het middel om christenen tot cultuurstrijders voor Nederland en Europa te maken. Maar het christendom is Nederlands, noch Europees.

Nee, dan de aarzelende verwondering van juf Ank in de laatste aflevering van ‘De Luizenmoeder’. Op het schoolslagveld van de Klimop werd zij bij directeur Anton geroepen. Ze kreeg de baan van schoolhoofd aangeboden. Anton kon doorschuiven naar een bestuursfunctie die vrijgekomen was doordat bestuursvoorzitter Pjotr-Jan een baan had gekregen als CEO van een woningbouwcorporatie. Aarzelend bekende juf Ank dat ze ervan afzag.  Sinds een half jaar was er iets gaan groeien in haar. Was ze verliefd of zwanger? Nee, het was met Kerstmis gebeurd. Ze had gesolliciteerd bij de Strohalm, de school met de Bijbel. Pjotr-Jan, exponent van een cultuur van vechten, carrière en Audi’s A6,  hoonde haar weg. Met de schitterende repliek van Ank – inmiddels alle aarzeling voorbij – werd er tv-geschiedenis geschreven. Ze voerde een krachtig pleidooi weg te willen uit de cultuur van strijd, opgeblazen ego’s en voortdurend wantrouwen. Als Pjotr-Jan zo graag CEO wilde zijn en dacht daarin van betekenis te zijn, dan moest die dat maar doen. Zij koos voor een ander verhaal: dat van geloof, hoop en liefde

Ik kan me niet herinneren dat er ooit op de Nederlands televisie op prime time een dergelijk krachtig pleidooi klonk om te zoeken naar een verhaal dat betekenis geeft. En nee, ik ga juf Ank niet voor een christelijk karretje spannen. Haar pleidooi was universeler: stop met een samenleving waar het opblazen van het ego uitgangspunt en doel lijkt te zijn, want dat leidt alleen maar tot strijd. We gaan eraan kapot. Stop als samenleving ook met het ego van een politicus op te blazen, zou ik eraan toe willen voegen.

Baudet, vrucht van onze leegte

22 maart 2019 | Door | Geen reacties

Hoe de tijd te duiden? Het is met aarzeling dat ik dit schrijf. Wat we zien moet onmiddellijk worden begrepen, wat gebeurt dient direct geplaatst binnen de kaders van oorzaak en gevolg. We gunnen ons niet meer de tijd voor reflectie en we begrijpen niet meer wat we zien. Waren er terroristische motieven afgelopen maandag bij de dader die drie mensen doodschoot in de Utrechtse tram? Was er sprake van een groep? Het schijnt dat de dader Allah aangeroepen heeft toen hij schoot, dus toch moslimterrorisme. Zijn broers zijn geradicaliseerd. Geruchten werden snel verspreid via de dorpspomp van de sociale media. Fake nieuws meestal, brandstof voor verontwaardiging en woede. Nu, zoveel dagen later, weten we het nog steeds niet. Het was een verwarde man die schoot. Hij heeft een crimineel verleden. Dat weten we. Meer niet nog. Maar wij, zenuwachtig opgejaagd in onze wil tot weten, verdragen de onwetendheid inmiddels even moeilijk als de daad van het moorden zelf. Angst genereert onwetendheid, onwetendheid baart angst. We zitten gevangen in een nare cirkel. Arme wij.

Maar er is hoop. Sinds woensdag 20 maart is er een nieuwe verlosser aan de horizon verschenen die met een verrassende helderheid ons juist bij het invallende duister komt bevrijden met zijn licht. Waar komt hij vandaan? En wie bracht hem voort? Wijzelf. En met wij bedoel ik: dit land, deze cultuur, deze politiek, deze economie. Baudet is een groot opgeblazen verhaal, een opeenstapeling van citaten, een samengesteld construct, vermengd met charme, narrengedrag, voorliefde voor de rel en pianospel. Hij speelt met de angst en vult onze onverdraaglijke onwetendheid door simpele oplossingen voor te spiegelen: Sluit de grenzen, doe alsof er geen klimaatprobleem is, maak een einde aan onzinnige kunstuitingen en gooi de hele Haagse corrumperende en domme elite weg. Volg mij en echt: het ochtendgloren zal de heilstaat over ons land uitspreiden. Heilstaat? Baudet acht de tijd rijp voor een renaissance. Dit laatste woord is niet zo maar gekozen. Het duidt op een herontdekking van onze waarden en geschiedenis. Ze dienen slechts te worden opgegraven. Het klinkt vriendelijker dan revolutie. Revolutie breekt met het verleden. Renaissance ontsluit de schat van de – volgens Baudet – meest superieure cultuur die de mensheid heeft voortgebracht. Dat deze cultuur ook de grootste genocides op zijn naam heeft staan laat hij buiten beschouwing. Dat verontreinigt het verhaal te veel. Het zijn maar vervelende feiten. Racisme is ook een naar woord.

De vraag blijft vooral waarom dit verhaal zo aantrekkelijk is. En dan is er maar één antwoord mogelijk: omdat het aan andere verhalen ontbreekt. Het politieke midden heeft zich leeggemaakt en is markt geworden. Politiek draait vooral om cijfers, visies zijn berekeningen geworden. Met Baudet herhaalt zich de Fortuijn revolte van het begin van deze eeuw. Die opstand werd gezien als een antwoord op de paarse kabinetten, die alle ideologieën overboord hadden gezet om de brede weg te banen voor neoliberalisme en marktdenken. Baudet is een nieuwe reactie op dit lege denken. Hij bedient zich daarbij van de middelen die ditzelfde marktdenken heeft voortgebracht. Hij hanteert de methodes waarvan inmiddels de hele samenleving is doordrenkt: we dienen ons groot en sterk voor te doen in onze strijd om werk, we moeten vechten voor onze koopkracht en voor het verwerven van onze maatschappelijke positie, zelfs het verkrijgen van woonruimte vraagt inmiddels om strijd. We zijn ten diepste vechters geworden, omringd door tegenstanders. Diversiteit is daarbij vooral de bedreiging geworden van wat vreemd is. Baudet doet zich bij dit alles voor als de held die wij horen te zijn. Onafhankelijk en individueel. Dat maakt hem gevaarlijk aantrekkelijk. Hij stelt met deze overwinning ‘naar het front’ geroepen te zijn. Dat heeft iets heroïsch. Hier sta ik en ik kan niet anders. Opofferingsgezind wil hij voor ons vechten. Nog even en de held zal zijn tragische gang gaan. Met zijn quasi religieuze retoriek raakt hij aan onze leegte. Hij is er de vrucht van.
In de overwinningsroes op 20 maart liet zich de – blanke – vitaliteit zien die dit gedachtengoed ontketend. Het is samenbindend met een helder doel voor ogen: Een Nederland met gesloten grenzen levend in een illusionair verleden. Een verleidelijke vitaliteit, overzichtelijk en exclusief. Niet voor iedereen weggelegd maar dat is ook de bedoeling.

Om eerlijk te zijn kan ik jaloers worden op die vitaliteit, maar schrik gelijk terug als ik het land voor ogen stel waar Baudet en de zijnen naar streeft. Een land waar ik de keuze heb om daar niet te willen wonen. Anderen zullen die keuze niet hebben. Wat te doen? We zullen op zoek moeten naar een andere vitaliteit, die recht doet aan alle inwoners van dit land. Een vitaliteit die zijn oorsprong niet vindt in het gevecht, waar we ondertussen massaal verslaafd aan zijn geraakt, maar in het gesprek en de ontmoeting. Ik weet: dat klinkt soft, het is sexyer om te vechten en te brallen, maar daar gaan we het niet mee redden. Gelukkig reikt het staatsbestel ons een model aan. De Eerste Kamer wil vooral een ‘chambre de reflexion’ zijn. Wil een mens kunnen reflecteren dan moet er aan twee voorwaarden worden voldaan: er moet tijd zijn en een zekere afstand tot de zaak waarop wordt gereflecteerd. Aan beide zaken hebben we een tekort, maar beiden zijn broodnodig willen we een beschaving overeind kunnen houden. Welnu, laten we overal in het land Eerste Kamers gaan oprichten, in kerken, moskeeën, dorpshuizen, woonkamers, waar dan ook. Plaatsen waar we de sociale media gaan uitzetten, in gesprek gaan met iedereen die dat wil en ons de vraag stellen hoe we de toekomst van dit land voor ons zien. Ons ook de vraag stellen hoe we ons ongeduld te boven komen en onze opgejaagde wil tot weten tot rust kunnen brengen. Eerste Kamers als plekken waar we onze angst te boven komen en de woede buiten blijft. Plekken waar het in gesprekken er hard aan mag toe gaan, maar fatsoen een ongeschreven regel is. We zullen wat moeten doen nu. Het is vijf voor twaalf voor Baudet. Ik vrees dat hij daarin gelijk heeft.