Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Blog

Brief aan de Geest

7 juni 2022 | Door | 1 reactie

Lieve vriendin,

Dat ik jou deze brief schrijf is een ernstige noodgreep, want ik kom er helemaal niet uit met mijn preek voor de komende zondag. Gelukkig dat jij er bent en laat gebruiken om het adres te zijn van mijn gedachten, want je weet als geen ander deze te ordenen en mij te inspireren. Probleem is dat ik geen idee heb waar ik moet beginnen, dat het nadenken over de Geest mijn hele bestaan ontregeld, dat ik de lijn kwijt raak en van associatie naar associatie hinkel. Ik word daarbij ook niet geholpen door alles wat mij in het leven over de Geest is aangereikt. Ik herinner mij nog de predikant uit mijn jeugd die met Pinksteren vertelde dat dit feest het meest vage is van alle christelijke feesten. Kan iedereen zich met Kerst de geboorte van een kind voorstellen, met Pasen wordt met het thema lijden en vooral opstanding al moeilijker. Met de komst van de Heilige Geest wordt het ronduit vaag. Want wat is nu Geest? We zijn in de kerk vaak goed bij machte onszelf te problematiseren en dan helpt iets als uitstorting van de Heilige Geest niet echt bij. Ik moet je zeggen met het al lang uit het zicht raken van mijn jeugdjaren kwam de afgelopen tijd de twijfel of deze analyse van de toenemende vaagheid bij het verloop van de christelijke feesten wel juist is. Want hoe vaag is die Geest? Als het gaat over de tijdgeest zijn we prima in staat deze te duiden of er ons in te voegen. Kijken we naar onszelf op televisie of film van pakweg dertig jaar geleden, dan overvalt ons de meewarige blik waarmee we onszelf beschouwen. Er bestaat toch iets van een geest die ons ontwikkelt? Dat geldt helemaal voor technische ontwikkelingen. Ik zag onlangs het filmpje van de man die de eerste mobiele telefoon over straat sjouwde: een grote koffer die de verbinding tot stand moest brengen. De man keek gelukkig. Nu treft hem onze meewarige blik. Zelfs de minister president die vasthoudt aan zijn Nokia kan de hoon over zich heen krijgen. Sms-t de man nog? Niet meer van deze tijd. Als we geest vertalen met de modes en conventies, met de stilzwijgende overeenkomsten waaraan wij onszelf en de anderen verplichten, dan is de geest overal zichtbaar. We corrigeren elkaar er ook op. Je moet wel met je tijd meegaan. Maar van wie moet dat eigenlijk?

Voor de tijdgeest geldt dat deze helemaal niet zo vaag is. Die heeft zijn weerslag in ons gedrag en de regels waaraan we elkaar en anderen verplichten. Maar wat doet dan die Heilige Geest? Die Geest die doorbreekt grenzen zeggen we. En we halen dat het uit verhaal van Pinksteren. Uit de mensen die van vreemden vrienden werden, die merkten dat taalgrenzen werden doorbroken en er een andere manier is om tot verstaan te komen. Verlangen wij daar ook niet naar? Zo ineens je weg te laten voeren uit de kaders waarin je jezelf en anderen gevangen houdt en maar los te laten wat er kan worden losgelaten? Maar willen we dat? Wat te doen met al de bubbels die we oprichten, de kleine of grotere cirkels van gelijkgezinden, die het samen eens zijn, omdat hun studie, welvaartsniveau of kleur overeenkomt en zij daaraan elkaar herkennen. Omdat het veilig is, omdat het fijn is om je in een groep te bevinden die over bepaalde zaken een akkoord heeft gesloten en binnen de groep maar geen vragen stelt. Waar komen woningbezitters en daklozen elkaar tegen? Waar de hoger opgeleiden de lager opgeleiden, waar de witte mensen, de mensen met kleur? Pinksteren is in de kringen waarin ik verkeer vooral een wit feest. Maar Pinksteren is geen wit feest. De eigen kringen bieden veiligheid. Als er iets is van het verlangen dat bij Pinksteren aan de oppervlakte komt is het wel dit: bevrijd te worden uit de bubbels van zelfgenoegzaamheid en eigenwaan. Maar willen we dat echt? Of vinden we dat gewoon eng?

Ik vroeg me af waarom er zoveel gebeden wordt met Pinksteren, hoe wij de Geest wel elke zondag kunnen aanroepen in liederen waarin niet anders wordt gedaan dan verlangen, roepen en soms zelfs smachten. Ik moet je zeggen dat ik dat mooi vind, de gebeden brengen het onvolmaakte aan het licht en getuigen ervan dat het geschondene en het kapotte leven ons niet onverschillig laat. Ik hoor in die gebeden de erkenning dat er iets van een andere kant moet komen, dat het ons niet lukt onszelf te bevrijden, we niet in staat zijn de rechtvaardigheid altijd maar vooraan te laten staan en de vrede te bewerken. En tegelijkertijd roept dit gebed iets anders in ons op: het brengt ons bij het weten dat we onszelf beperken, te klein over onszelf denken, ons afsluiten voor de toekomst, geen stap zonder risico te durven zetten En dat de Geest daar voor nodig is die tegen ons zegt: sta op, kom in beweging, strek je uit naar de ander. En dat het alleen door de Geest is dat er een eind komt aan haat, aan vooroordeel, en laten we het gewoon maar uitspreken: aan oorlog.

De oorlog, daar moet ik het ook met je over hebben. De afgelopen week werden de honderd dagen ervan gepasseerd. Wat begon als een angstige aanval misschien wel op een groot deel van Europa, dreigt nu een vast onderdeel te worden van het dagelijks nieuws, een ongemak aan de rand van onze belevingswereld. Misschien moet het tot een akkoord komen tussen beide landen, klinkt het. En natuurlijk diplomatie zal zijn werk moeten doen. Maar hoever laten we het kwaad oprukken? En wat stellen we er tegenover? Hoe ver gaat verzet? Het is het duivelse dilemma dat we al vanaf het begin van de mensheid met ons meedragen.

We bidden om de Geest die ons in beweging zet, die ons bevrijdt. En tegelijkertijd zit daar mijn aarzeling. Misschien vragen we teveel van de Geest. En doen we een beroep op jou terwijl wij onze traagheid omarmen. En onze zware lichamen niet in beweging brengen. Wellicht heffen we te makkelijk onze handen ten hemel en heffen in koor onze onmacht aan. Help ons we kunnen het niet. Zij we werkelijk onmachtig of zeggen we dat we onmachtig zijn? Bij de zoveelste stille tocht na de zoveelste massaslachting in de Verenigde Staten klonken er stemmen van afschuw die niet meer mee willen gaan in het rituele herdenken. Niet opnieuw de minuten stilte, niet opnieuw het oplaten van ballonnen en niet weer de zee van kaarsen. Omdat het ritueel de kracht heeft verloren de werkelijkheid te veranderen en sterker nog: het ritueel lijkt de werkelijkheid te bevestigen. De schietpartij die ervoor de aanleiding is, kan morgen weer gebeuren. Het ritueel maakt zo van de misdaad een gegeven dat ons nu eenmaal overkomt, als tragiek waar we aan onderworpen worden. Maar we zijn maar slechts ten dele tragische mensen.

Soms ben ik bang dat ook ons aanroepen van de Geest een ritueel wordt. Dat we teveel van de Geest verwachten, en haar vragen om door onze traagheid heen te breken. Waarom niet gewoon zelf al in beweging komen, wegtrekken en soms maar het vreemde tegemoet? Waarom niet de beweging opzoeken die er al zo lang gemaakt wordt onder ons, met ons? De mensen die in Jeruzalem samenkwamen, die vreemden die uiteindelijk niet langer vreemden voor elkaar bleken te zijn, kenden van nature al hun gang naar de stad. Pinksteren was de vijftigste dag na Pasen, het oogfeest, reden om het huis te verlaten, de berg te beklimmen, de stad binnen te trekken. Zou het niet goed zijn om zelf de beweging maar in te zetten en niet langer te wachten op de Geest? En dan maar hopen en bidden wellicht dat zij ons ergens onderweg zal ontmoeten. We kunnen wel blijven bidden dat de Geest ons uit onze traagheid zal bevrijden, maar hoe goedkoop en gemakkelijk wordt dat gebed, als we zelf niet in staat zijn een eerste stap te zetten? Op het feest van Pinksteren werd de rituele gang van al die Jeruzalemgangers in een nieuw licht gezet. En hoe goed is het om die rituele gang vol te houden. Hoe mooi is het om jezelf te durven laten verrassen.

Ik vertel je een verhaal, lieve vriendin, waarvan ik lang heb geaarzeld of ik het zou vertellen, maar ik doe het nu toch maar. Het gebeurde ooit vlak voor Kerst. Ik was op weg naar een twijfelsollicitatie, in een stad waar ze een straatpastor zochten. Zo maar op straat lopen, contacten met mensen aanknopen, ik zag mijzelf dat niet doen, de klap die ik ooit op straat heb moeten incasseren maakt de straat voor mij af en toe onveilig. Toch had ik geschreven. Op uitnodiging. Toen ik tegen de avond aankwam in de stad, zocht ik met mijn auto naar een parkeergarage vlak bij het hotel waar ik zou overnachten. Mijn twijfels waren ondertussen overgegaan in zekerheden: dit moest ik niet gaan doen. Ik parkeerde mijn auto twee lagen onder de grond, stapte in de lift naar de begane grond en liep de stad in. Vijftig meter buiten de garage kwam er een man naast mij lopen. Hij legde zijn hand op mijn schouder. Ik wil koffie met je drinken zei hij. De hand was niet vreemd, niet angstig, niet bedreigend, het was het vertrouwen van een onbekende. Ik was verbaasd. Ik heb geen tijd voor koffie zei ik, ik heb zo een afspraak voor een sollicitatie. Maar waarom vraag je mij? Dat komt, zei hij, omdat je een open gezicht hebt. Dat schat ik dan zo in. Jij zult niet agressief worden, je gaat niet slaan. Nee, zei ik, ik ga niet slaan. Het spijt me dat ik geen tijd voor je heb. Je hebt een mooi beroep, zei de man. Denk je dat, zei ik. Ja, zei hij, dat denk ik. Vanaf dat moment durfde ik niet verder te vragen. Want opeens bekroop mij het gevoel dat de man meer over mij wist dan ik voor mogelijk hield. Wie was hij? En wat deed hij hier, naast mij? Wat doe je met Kerst vroeg ik. De eerste dag thuis, de tweede dag naar mijn schoonzus. We kwamen bij het hotel en we namen afscheid.

Waarom ik je dit vertel, is dat ik mij afvraag of jij Geest niet misschien gewoon onder ons woont. Ben jij het die naast ons zit in de trein, ben jij de leraar die ons aanmoedigt, ben jij de dissident die met enkel een wit bord op het Rode Plein staat? Ben jij het die de liefde naar ons uitspreekt, die de diepte van vriendschappen peilt, die ons de letters van het woord vrede en rechtvaardigheid leert spellen? Ik weet het niet, maar een diep vermoeden zegt mij dat jij het bent. De ontmoeting met de man, dit treffen, deze aanraking bleef mij maandenlang bij. Ten diepste was dit een moment van heling, van een hele intense heling. Ik denk dat dat de Geest is. Haar kwaliteit is niet alleen dat zij de grenzen doorbreekt die wij oprichten. Haar kwaliteit is dat zij geneest, heel maakt.

Nu ik het verhaal van Pinksteren lees, denk ik aan de man weer terug. Als de nabije onbekende. Zo moet Pinksteren zijn geweest. De pelgrims die als onbekenden de stad bevolkten en als vreemden enkel het doel van hun reis deelden, werden deelgenoten van eenzelfde verhaal. De liefde van Christus werd hun deel, maar die liefde is geen abstractie, geen idee. Die liefde is heel concreet: het is de mens die naast je loopt, de vrouw die door je zelfbeeld heen breekt, de man die je verleidt om je harnas af te leggen. Het is de mens die tegen je zegt opnieuw te beginnen terwijl je zelf niet meer weet hoe dat moet. Het is de naaste die zegt dat je een mooi mens bent en goed. De liefde van Christus is herscheppingskracht, helende kracht. Maar het is niet alleen de liefde en kracht die tot je komt, het is ook de liefde en kracht waarmee wij ons uit kunnen strekken naar de ander. Nu ik het allemaal zo opschrijf: vaagheid is Pinksteren vreemd.

Lieve vriendin, ik ben je ondertussen aan gaan spreken met de naam die wij doorgeven: Geest, Heilige Geest. Wil je ons blijven lezen? Wil je naar ons blijven luisteren?

Geen god

12 maart 2022 | Door | 1 reactie

Er is heel wat ophef ontstaan rondom de Russische Patriarch Kirill die zich onomwonden achter de oorlog van Poetin heeft geschaard. Terechte ophef, want laat het duidelijk zijn: alle bloed- en bodemtheologie moet in de meest krachtige bewoordingen worden verworpen. En alle kerkleiders die daarmee heulen en de gruwelijkheid die dergelijke geloofsopvattingen tot leven wekken toejuichen. kunnen niet anders dan krachtig worden weersproken. Met naam en toenaam lijkt me.  Maar met een statement, met een belijdenis die daar tegenover wordt gezet, zijn we er niet.

Je kunt een God die de diversiteit omarmt zetten tegenover een God die de Russische bodem heilig heeft verklaard. Je kunt de God van het individu zetten tegenover de God van het volk of de God van de massa, de oorlog wordt er niet minder van en de angst voor oorlog wordt niet weggenomen. Haal alle uitspraken over God uit de oorlog. En ga in verzet. Bied weerstand tegen de bloed- en bodemtheologie, niet in je taal, maar in je zijn. Dat wordt een helse klus. Het Westen wordt met deze oorlog op de proef gesteld. Naast het dilemma van het al of niet ingrijpen in Oekraïne – gaan we meemaken dat het land net als Syrië vernietigd wordt en verandert in een woestijn van onbewoonbaar puin, terwijl we met de handen op de rug gebonden toekijken? –  ligt er de vraag wat onze waarden, die wij zeggen te omarmen, ons waard zijn. Door de  nadruk op het individu, zelfontplooiing en het grote belang van zelfexpressie, zijn begrippen als relatie, verbinding, gezamenlijkheid, geschiedenis op de achtergrond geraakt. Wij streven voorwaarts, het beste moet nog komen, de iphone van morgen is beter dan die van vandaag. Vroeger is van gisteren. We zijn in het Westen technologische vernieuwing gelijk gaan stellen met ethische vooruitgang. Zo’n oorlog in de 21ste eeuw, klinkt het met verbazing in onze contreien, daar zijn we toch aan voorbij? Het heeft iets van tragiek dat we nu, onophoudelijk online, de vernietiging op de voet kunnen volgen. Niet dat we daar verder mee komen. Wat we zien wordt betwist en onderdeel van de oorlog zelf. We zijn getuigen van wat we niet begrijpen. Wat we wel zien: ongebreidelde vernietiging, systematische ontmenselijking van het gewone leven, van het liefhebben, het werken, het geloven en het hopen. Dat kan allemaal kapot door bommen en tanks. In Oekraïne, maar ook hier. Daarom is de tweede daad van verzet: jezelf de vraag stellen: wat is die vrijheid mij waard? Wil ik er voor vechten? Wie gaat er naar het front? Dat vrijheid een prijs heeft weten we op vier mei. Maar haal die wetenschap uit de omheining van zijn rituele plek. Vrijheid vraagt om een permanent onderhoud en een voortdurend herdenken.

Een derde daad van verzet: wantrouw goedkope solidariteit. Bij de viering van de jaarlijkse Gay Pride kwelt mij jaarlijks de twijfel of dit meer is dan een carnavaleske viering van een veel geprezen diversiteit. Zijn we dit echt als samenleving of willen we ons graag zo zien?  Zolang ik als homoseksueel op straat nog uitgescholden word, vrees ik het laatste. De kwaliteit van vrijheid wordt niet bepaald door de mate waarin deze ruimte geeft aan ons allerindividueelste zelf, maar door de mogelijkheid die zij biedt om te schuilen. Claudia de Breij heeft dit met het lied ‘Mag ik dan bij jou’ zeer treffend verwoord. Bij wie ben ik veilig? En voor wie ben ik zelf een veilige haven? Niet het ik is de basis van de vrijheid, maar de relatie. Poetin is het voorbeeld van het geperverteerde ik. Het is eenzaam en achterdochtig en in zijn soort extreem gewelddadig. Misschien wel omdat het naar verbinding zoekt en deze niet vindt.

Een laatste daad van verzet: weiger zondebok te zijn. Sinds de coronapandemie weten we dat het zondebokvirus hardnekkiger is dan het coronavirus zelf. In een meer complexe wereld wordt het verlangen naar een eenvoudig oorzaak-gevolg-schema groter. Iemand moet ergens de oorzaak van zijn, is de simpele redenering. Daarbij zijn we als samenleving verlegen geraakt met het begrip schuld. Dat een Russisch patriarch homoseksuelen tot zondebok verklaart is belachelijk en verwerpelijk. Maar de grootste daad van verzet die je kunt plegen is dit stigma afwijzen. En je niet in de hoek van het slachtoffer te laten drukken. Wees zonder angst trots op wie je bent. Recht je rug. En dan nog dit: bid zonder ophouden tot God om het einde van deze oorlog. En bid ook voor je vijanden. God is niet van jou.

Indonesië

17 februari 2022 | Door | 3 reacties

Acht jaar geleden reisde ik er rond: Indonesië. Eerst vier weken met een groep door Sumatra, Oost-Java en Bali, daarna alleen op pad.  Met  lokale bussen reisde ik terug naar Java, stapte op de trein in Kalibaru, overnachtte in Surabaya om de volgende dag de trein te nemen naar Semarang. ‘Neem geen hotel in het lager gelegen deel van de stad’, waarschuwde mijn vader voor mijn vertrek. ‘De hitte is er nauwelijks te dragen’ Zijn advies wimpelde ik weg. Het zou wel meevallen met die warmte. Ik had ooit een zomer in het bloedhete Granada doorgebracht, ik was wel wat gewend. De trein stopte op het station van Semarang. En daar gebeurde iets wat ik nog nooit had gevoeld: ik stapte voor het eerst van mijn leven op een onbekende plek in mijn geschiedenis. Hier was was het dus, waar mijn vader drie jaar van zijn leven had doorgebracht. Onvrijwillig. Gestuurd door een overheid die honderdtwintig duizend mannen in zou zetten voor een verloren zaak. Mannen die er al vijf jaar oorlog op hadden zitten, na de bevrijding van Nederland in militaire dienst moesten en vervolgens jaren van hun leven werden weggestuurd. Niet dat ze dat wisten, het was een vertrek met een open einde. In het tweede jaar van zijn verblijf probeerde mijn vader zich zelf te verzoenen met het idee dat hij misschien wel nooit meer terug zou keren naar Nederland. Communicatie met thuis was er nauwelijks en dan per brief. Eén keer per jaar mocht er worden gebeld. Hij vertelde dat hij ooit aan de haven van Semarang stond. In het tweede jaar van zijn verblijf. Hij vertelde dat hij somber was. En dat hij terugkeek over de zee, naar het land van ooit. Misschien wel naar het land van nooit. En hij vertelde ook dat je dat niet moet doen. Dat je als je somber bent niet naar de horizon moet gaan staren. Dat dat geen zin heeft. De horizon gaf geen antwoord. De zee al evenmin.

Ik verlaat het station van Semarang – het gebouw doet aan het station van Haarlem denken – en voel een  klamme deken op mij vallen, een nauwelijks te verdragen hitte. In het hotel, drie straten verderop zoek ik naar de geschiedenis van mijn vader. De volgende dag bezoek ik de gereformeerde kerk, even buiten het centrum, waar hij orgel heeft gespeeld en de predikant zich over de militairen ontfermde in de belendende pastorie. Ik loop binnen bij Toko Oen, het restaurant dat het Nederlandse verleden nog koestert met onschuldige uitsmijters op de kaart. Ik loop langs de haven met zijn lantaarns uit koloniale tijd. Ik visualiseer mijn vader in dit decor, aan de hand van zijn verhaal. Ik zoek zijn plek. Ik zie hem motorrijden, bevorderd worden tot officier. Ik zie hem terugkeren naar de haven. Hier heeft hij staan mijmeren. Hier lag heel lang een open einde en een onzekere afloop. Hier sta ik nu met zijn verhaal. Het verhaal dat vertelde dat Nederland bevrijd was en nu Ons Indië aan de beurt was. Het verhaal dat vertelde dat het de dure plicht van de militair was om zelf nu bevrijder te zijn. Hij wist dat hij hier kon gaan sneuvelen. Mijn ouders besloten daarom niet te trouwen voor zijn vertrek. Mijn moeder wilde niet jong weduwe worden. Daar aan de havenkant probeer ik me voor te stellen hoe dat moet zijn geweest, op je 20ste al je overlevingskansen te bespreken met de recente geschiedenis van een oorlog achter je.  En ik stel me de vraag of mijn vader dat bevrijdingsverhaal heeft geloofd.. Had hij zich er tegen willen verzetten?  We hadden er niets te zoeken concludeerde hij jaren later. De jaren van zijn jeugd waren heengegaan om nooit meer terug te keren.

Het is een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis. De Nederlandse overheid heeft daar nooit verantwoordelijkheid voor genomen. Er is in al die 70 jaar geen enkel moment geweest dat de regering heeft erkend dat deze exercitie een foute oorlog was. Met honderdduizend doden aan de Indonesische kant en 6000 aan Nederlandse zijde. Ik verdenk de Nederlands overheid er van de hele Indié kwestie maar op zijn beloop te hebben gelaten. De generatie van militairen sterft nu langzaam uit en met hen de geschiedenis. Maar het zijn juist de dagboeken van de militairen die nu worden gelezen en nieuwe inzichten geven op die periode.

Nederland kan niet langer wegkijken en heeft lang gedaan alsof het verleden er niet is geweest. Met terugwerkende kracht wil dit land perfect zijn en zijn imago van vrijheid en tolerantie over zijn eigen verleden leggen. Het is dezelfde illusie waarmee het hele Nederlandse volk in de stand van verzetshelden wordt gehesen. Het is allemaal niet waar.

En toch: ik heb met grote verwondering door het land gereisd waar nog zoveel sporen van dit verleden liggen. Ook in alles wat er is opgebouwd aan infrastructuur, woningen en fabrieken. Hoe je ook over de koloniale geschiedenis mag denken, het is wel: geschiedenis. En daarin zijn fouten gemaakt, forse fouten. Van de Duitsers kunnen we leren hoe je die onder ogen kunt zien.  Je zou willen dat we in Nederland deze Duitse moed hadden. Die hebben we niet. We zijn laf.

En nu aan de vooravond van het verschijnen van het rapport over deze koloniale oorlog vraag ik me af of we die moed wel hebben. Ik ben bang van niet. We krijgen hier pas moed als de mensen dood zijn. En niets meer kunnen terug zeggen. Maar die dood heeft ook iets van genade. Ik ben blij dat mijn vader het rapport niet meer hoeft in te zien.  Hij is 2,5 jaar geleden overleden. Ik ben trots op hem. Om de levenskracht die hij had. Om het glas dat altijd halfvol was. Om wie hij was voor zijn vrouw, voor zijn kinderen en klein- en achterkleinkinderen. Om zijn groot gevoel van rechtvaardigheid. Om dat korte zinnetje dat hij uitsprak: volhouden, de moed niet verliezen! Waar haalde de man het vandaan? Waar lag zijn kracht om deze wereld niet cynisch de rug toe te keren? Het moet in zijn geloof hebben gelegen. Zijn geloof in God en zijn geloof in mensen. Niet zijn geloof in de regering. Het is wellicht nooit zijn bedoeling geweest, maar mede door hem wantrouw ik alles wat zich regering noemt. Ik wantrouw ook alles wat zich met macht bekleedt. En ik ben meer dan allergisch voor de arrogantie van die macht.

Na vijf jaar Duitse bezetting werd mijn vader drie jaar lang een volgende oorlog ingestuurd. Nooit heeft de Nederlandse regering durven erkennen dat dat een foute beslissing was. Een foute beslissing en een foute oorlog. En mijn grote angst is dat met het verschijnen van het rapport de schuld van alle smerigheid bij de militairen wordt gelegd. En de overheid opnieuw de handen in onschuld wast. Want wie leert ons in dit land moed?

Storm

1 februari 2022 | Door | Geen reacties

Storm raast over Nederland kopt menig nieuwsrubriek bij het passeren van storm Corrie. Ik kijk uit mijn Brabantse raam en constateer dat het hard waait, maar niet stormt. De lariks in mijn tuin, goed voor een bezaaid gazon met takken bij stormkracht, laat maar weinig los. De conclusie is snel getrokken: het stormt niet in mijn tuin of ik woon niet in Nederland. De laatste conclusie klopt niet, de eerste wel.

In de media is er iets merkwaardigs aan de hand. De laatste decennia zijn we in staat o.a. door de smartphone en versnelde communicatielijnen een fijnmazig net van berichten te genereren. Volg het nieuws terwijl het gebeurt had RTL lange tijd als leuze. Je mag verwachten dat dit leidt tot een fijnmaziger nieuwsvoorziening. Maar dat is maar ten dele het geval. De nieuwsmaker moet zich wapenen tegen deze overvloed van berichten en maakt op voorhand keuzes. En legt daarmee op de werkelijkheid die zich gaat ontwikkelen een mal. Dat gebeurde ook met storm Corrie. Nieuwswaardige feiten waren op voorhand de sluiting van de waterkeringen, de nabijheid van de datum 1 februari, de dag dat de stormramp die Zeeland en Zuid-Holland trof in 1953 en de hoogte van de vloed. We zagen dat in de reportages terug, het frame stuurde de verslaglegging.  De kleine berichten van stormschade, een dak van een strandtent, een boom op vijf auto’s, een ingestort bushokje in Rijswijk, zouden de ernst van de storm kunnen minimaliseren, maar deden in het frame het tegenovergestelde. Ze brachten de storm dichterbij, waarvan de schade iedereen kan treffen. Niet het lokale van het feit krijgt in het frame de nadruk, maar het algemene ervan.  Na het zien van de vernietigde auto’s keek ik anders naar de lariks in mijn tuin. Zou deze ook kunnen omvallen? Nieuwsberichten kunnen de eigen waarneming verdringen of op zijn minst de perceptie kleuren.

Uit kleine verhalen kunnen grote conclusies worden getrokken. Aan het begin van de pandemie in 2020 overleed een jonge man in Brabant aan corona.  Met een snelle gevolgtrekking: ook jonge mensen worden door het virus getroffen. Een begrijpelijke conclusie, gezien de paniek en de angst, maar niet veel later bleek dat een onbekende longafwijking de man in kwestie had geveld. Zeer tragisch en  daardoor niet minder erg, maar de eerst conclusie bleek niet te kloppen.

Gebeurtenissen verslaan en deze interpreteren zijn twee verschillende zaken. Het eerste vraagt om onmiddellijke nabijheid, het tweede vraagt om tijd en afstand. In de huidige nieuwsvoorziening worden ze vaak onterecht samengevoegd. Het ‘wat’ van een gebeurtenis wordt begeleid door het ‘waarom’. Maar over dat laatste kan soms alleen maar worden gespeculeerd of een vermoeden uitgesproken. In het geval van de jonge man die overleed was de zin: het zou kunnen zijn dat het virus ook jonge mensen gaat treffen, een sluitende geweest. Berichtgeving vraagt dus om terughoudendheid in al te stellige uitspraken zeker waar het toekomstvoorspellingen betreft. Een heldere scheiding tussen de feiten en dat wat zich uit de feiten kan ontwikkelen is noodzakelijk. Het betekent dat we voor een deel dingen zien, die we in eerste instantie niet begrijpen. Het komt erop aan het voorlopig uit te houden in het ‘niet weten’.

Feit en dat wat zich uit het feit ontwikkelt zijn twee dingen. Toen de regering, op grond van een prognose de laatste lockdown afkondigde, werd er meegedeeld dat er uit de huidige werkelijkheid van het virus, volle ziekenzalen, zich een ergere werkelijkheid, code zwart, zou kunnen ontwikkelen. Het eerste was een feit, het tweede een mogelijkheid. Zoals bij alle maatregelen stuurde het laatste, de mogelijkheid, ons handelen. De prognose kreeg daarmee de functie van het frame dat ons anders naar de werkelijkheid doet kijken. En het veranderde onze blik. Het was in deze verschuiving dat de mensen die naast ons staan, familie, vrienden, gemeenteleden in de kerk, cafébezoekers etc. op afstand diende te worden gehouden. Zij konden een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en voor onszelf. En ook zelf werden wij een potentiële bedreiging voor de ander. Het plaatste ons op afstand, het leidde tot verwijdering en polarisatie. Nu wij langzamerhand uit de lockdowns geraken wordt het tijd terug te keren naar onze eigen waarneming. De andere mens zien als de ander. Vaak ook als de onbegrepen ander, maar niet als degene die ons bedreigt. Dat vraagt oefening en geduld. De lariks in mijn tuin heeft de storm doorstaan. Het heeft hier niet hard gewaaid.

We hebben een plek nodig waar het falen ons niet wordt aangerekend

18 december 2021 | Door | 1 reactie

De coronacrisis brengt ons van golf naar golf. Bestond in het voorjaar nog het optimisme dat we – eenmaal gevaccineerd – onze vrijheden terug zouden krijgen met een terugkeer naar het ‘oude normaal’, inmiddels zijn we wijzer. Maar toch: de boodschap van de regering blijft hetzelfde: we moeten een offer brengen. Maar weten we wel wat een offer is?  

In religieuze zin voltrekt de priester bij een offer  een handeling voor het volk en treedt in hun plaats voor God. Zo kennen we het o.a. uit het Oude Testament.  De plaatsbekleding die de priester uitvoert genereert afstand en ontzag, het offer kan pas worden voltrokken wanneer de heilige ruimte gerespecteerd wordt door bijvoorbeeld stilte en instemmende participatie. De handelingen binnen de medische zorg kunnen in zekere zin met de rituelen van de priester worden vergeleken. Ook de zorg vraagt om ruimte en rust en de medische handelingen vormen een specialisme dat de leek niet in huis heeft. In beide vakken wordt er ook van roeping gesproken, er ligt een waarde in het werk die zich niet in geld laat uitdrukken. Het welbevinden van de medemens en diens herstel staat centraal. Levensbeschouwingen, religieus of seculier, vormen daarvan de bron.

Vorig jaar klonk er ineens applaus in de zorg. Niet alleen in Nederland, maar overal in Europa. Zorgmedewerkers reageerden verbaasd, zij deden toch niet anders dan hun werk? Stilte en ontzag maakten plaats voor luidruchtige aanmoediging. Naar mijn mening werd er hier afscheid genomen van het offer in religieuze zin. Het werk leek nog steeds op de handelingen van een priester, maar in het applaus klonk nu de aanmoediging die de atleet ten deel valt, de sporter die door het publiek achter zijn grenzen wordt gejaagd. Het offer dat het medisch personeel bracht,  het vele overwerk, hun balanceren met de patiënt op de voortdurende  grens van leven en dood werd begrepen als prestatie. Zoals een sporter zijn leven offert voor een prijs, zo nu ook de zorg. En de prijs bestond uit gejuich. Aangejaagd door onze mobieltjes en de sociale media namen we daarbij voor het eerst plaats op hun tribunes. Een programma als Frontberichten liet ons de ernst van de coronacrisis zien maar had als bijwerking dat de ziekenhuizen in zekere zin de stadions werden waar we tot dusver niet werden toegelaten. Afstanden verdwenen. Het publiek zat eerste rang, liet zich horen en wilde naarmate de crisis vorderde steeds meer resultaat zien. En wel onmiddellijk.

De taal die Rutte met betrekking tot de coronacrisis hanteert is die van het sportoffer. Er wordt ons al anderhalf jaar gevraagd een inspanning te leveren aan een sportprestatie gelijk. Nu het afzien, dan de beloning. Er is ons een overwinning in het vooruitzicht gesteld waarvan het inmiddels zeer de vraag is of we die halen. Maar het moet wel, als de besmettingscijfers stijgen falen we als volk. En dat mogen we niet. Zo zitten we in een collectieve prestatiedruk gevangen, waarin we geen andere keuze hebben dan te slagen. Een tweede plaats bestaat niet. (Dat heeft Max Verstappen ons geleerd.) Schieten we tekort, dan ligt dat aan de anderen, aan de allochtonen, aan de antivaxxers, aan de regering of aan de zorg zelf. Het zondebokvirus blijkt al eeuwen onuitroeibaar en maakt nu gebruik van de sociale platforms. Verwijten, bedreigingen en beledigingen zijn inmiddels gemeengoed aan het worden. Iemand moet de schuld hebben. Iemand moet deze dragen. Er ligt een directe relatie tussen het opjagen van de prestatie en het ontsporen van de frustratie.

In mijn onmiddellijke omgeving overlijden de laatste tijd veel mensen aan corona. Dat is verdrietig en angstig, maar een politiek van de prestatie laat daarvoor geen ruimte. De dood van een sporter kan niet anders worden begrepen dan als ultiem falen. Maar een dergelijke notie put een volk uit. Hoe om te gaan met de onvermijdelijke grillen in ons bestaan? Met dat wat wij niet beheersen en waarvan wij niet de oorzaak zijn? Misschien is daar een terugkeer naar het offer in religieuze zin voor nodig. En dan vooral een terugkeer naar het ontzag en de afstand waarmee het offer werd omgeven. We hebben een plek nodig waar het falen ons niet wordt aangerekend. Een plek ook waar er ruimte is voor verdriet en troost.

Sinds een aantal weken leven we met een avondlockdown. Dat heeft vergaande consequenties voor theaters, concertzalen, filmhuizen en kerken. Al die plekken zijn plaatsen van troost, van verwondering en hoop. Van tragedie, van komedie.  De achteloosheid waarmee ze nu worden gesloten zegt iets over onze beschaving, het gemak waarmee Kerstdiensten en – missen worden afgeschaft is verontrustend. We kunnen ons niet afsluiten van onze bronnen. Zeker nu niet, al doet  neoliberale wind die al decennia door onze samenleving waait ons geloven van wel. Kunst is een luxe en religie een persoonlijke keuze. Arme wij.  De strijd tegen het virus kan niet zonder onze verworteling in de tradities die ons leren om het uit te houden met onszelf, om kracht te vinden in solidariteit, om ons te verlossen van onze prestatiedwang en niet in het minst om ons beschaving te leren.

De drang tot omhelzen groeit in het zicht van de dood

6 februari 2021 | Door | Geen reacties

Zaterdagmiddag kwam ik uitgeput thuis van een uitvaart die ik had geleid. Wat was er aan de hand?  Het lag niet aan de bijeenkomst zelf, die met zorgvuldigheid en liefde door de nabestaanden was ingevuld, de muziek was mooi. De beelden en de verschillende bijdragen ontroerden.

Maar ook deze bijeenkomst was andermaal het gevecht met de gewone natuurlijke impulsen: mensen willen aanraken, nabij zijn, een hand vast houden. Elke aanraking kan een besmetting opleveren, elke besmetting een zieke, en elke zieke een dode. Over al ons handelen ligt de doem van een mogelijke beschadiging van de ander en van onszelf. Kun je de wil tot nabijheid niet onderdrukken dan is daar het schrikbeeld van overvolle ic’s, grafieken met zieken en doden, foto’s uit Londen of Bergamo. Daar wil je toch niet aan bijdragen? Nee, natuurlijk. En zo wordt ons spontane – niet in het minst door liefde gedreven – gedrag voortdurend onder kritiek gesteld. In onze goedbedoelde nabijheid schuilt altijd het element van dreiging. Misschien draag je het virus onbewust bij je.  Houd afstand! Ziedaar de bron van de vermoeidheid, een leven waarin elke spontaniteit verdacht wordt en elke handeling om berekening vraagt. De overheid ziet het als haar plicht ons daarbij te helpen en perkt onze vrijheden in. De maatregel slechts één bezoeker per dag toe te staan thuis toont ons andermaal een overheid die de burger niet al te veel vertrouwt. Daarmee dwingt ze onze solidariteit af, maar ten diepste hoort deze solidariteit niet thuis in de wereld van de berekening. Ook liefde huist daar niet.

Natuurlijk moet de overheid met wetten ons gedrag reguleren. Maar een te grote regulering smoort onze eigen verantwoordelijkheid. We worden marionetten die binnen de grenzen handelen omdat daarbuiten straf dreigt.  We verwaarlozen daarbij de notie dat onze waarden voortkomen uit de tradities waarin we zijn opgegroeid. Niet de overheid heeft ons daarin het voorbeeld gegeven, maar de ouders, de school of de religieuze traditie waarin we staan. Die tradities worden momenteel niet geraadpleegd. Haast, paniek en angst voor een derde golf beletten elke reflectie op ons handelen. De medici nemen het voortouw en de politiek volgt. We hebben geen tijd. Dat heeft gevolgen voor ons handelen. Het virus moet worden bestreden, cijfers dicteren daarbij onze werkelijkheid. Elke overleden corona-patiënt is er één teveel. De doden wijzen ons op ons falen, waarbij we onszelf verantwoordelijk houden.

We kijken inmiddels met een medische blik naar de dood. De dood moet worden voorkomen. Iemand die overlijdt is een bewijs van een falend systeem, van een samenleving die tekort schiet. Ik zou ver bij deze opvatting weg willen. Ik zou een pleidooi willen voeren voor een herziening, voor een herwaardering van de dood. Niet om makkelijk te spreken over de mensen die ons ontvallen. De dood doet hoe dan ook pijn. En het is een groot goed dat we de mogelijkheid hebben om te genezen. Maar dat gaat niet tot elke prijs. De dood is het moment dat al ons handelen uit onze handen valt, het natuurlijke einde van onze maakbaarheid. Het valt ons zwaar dat onder ogen te zien. Maar het einde van onze maakbaarheid is niet het einde van onze menselijkheid. Integendeel. Op het moment van de lege handen, bij het onder ogen zien van de dood wordt onze menselijkheid bevraagd. In de stilte van het einde moet het goede handelen worden gevonden. Wat nu? Nu we niets meer kunnen? We treden  noodgedwongen buiten het terrein van protocollen en regelgeving. Er valt geen succes meer te boeken, noch eer te behalen. We worden verslagen en we kunnen ons hervinden. We moeten er terug naar onze bronnen.

Een vrouw van boven de negentig staat voor me. Ze is bang. Ze krijgt het vaccin en ziet op tegen de vaccinatie. Ze trilt. Ik omhels haar.

Gepubliceerd in Trouw, 5 februari 2020

Pauw komt binnen kiest vooral voor leedtelevisie

24 november 2020 | Door | Geen reacties

foto: annemieke van der togt

Jeroen Pauw is terug als talkshowhost en trekt zes maal het land in met het programma Pauw komt binnen. Nu om de mensen in levende lijve te ontmoeten die vaak het onderwerp van gesprek vormden aan de studiotafel van de talkshows. Stilletjes vermoed ik dat het format is ontstaan toen OP1 er voor koos één avond neer te strijken in een kerk in Uden, dat zwaar door het coronavirus werd getroffen. Van de eerste aflevering vanuit het RadboudUMC werd ik al niet enthousiast. Goed, de aflevering was dramaturgisch slim opgebouwd, coronaslachtoffers vertelden hun verhaal hoe ze de ziekte hadden overleefd, daarna kwamen de nabestaanden aan het woord van de mensen die aan de ziekte waren bezweken, waarbij het verhaal van twee zussen die hun beide ouders hadden verloren het meeste indruk maakte. Helaas werd er hinderlijk op de emotie doorgevraagd. Tussendoor vertelden artsen hoe ze met man en macht ten strijde waren getrokken tegen het virus om te eindigen met een oproep van iemand uit zijn ziekbed om toch vooral goed op te passen en de regeringsmaatregelen nauwgezet op te volgen. Veel nieuws  hoorden we daar niet bij, de verhalen waren allemaal al eens verteld en de plaats van de tafel in een ziekenhuis  voegde daar maar weinig aan toe. In de tweede aflevering koos Pauw het verpleegtehuis Lindendael in Hoorn als zijn domicilie en dat werd niet veel beter. In zijn openingsvraag aan de tafel met bewoners, familie, verpleegkundigen en een bestuurder suggereerde hij dat de verpleeghuizen in deze tweede golf misschien weer gesloten zouden worden, terwijl iedereen weet dat één van de lessen die we inmiddels hebben geleerd is om dit ten allen tijde te voorkomen. Daarover bestaat een behoorlijke communis opinio. Een suggestieve vraag dus maar het werkte: de angst voor een nieuwe sluiting opende de gesprekken aan tafel en boden een handvat om nog maar weer eens terug te kijken hoe we de eerste coronagolf hebben doorstaan.

Niet veel nieuws dus en een zoveelste herhaling van zetten waarin we met de coronaberichtgeving zijn terechtgekomen. De aankondigingen van de gasten voorspellen vaak de loop van het gesprek. We weten de meningen van Maurice de Hondt, Ab Osterhaus en Marion Koopmans aan de tafel inmiddels. Een tafel ergens in het land zetten met onbekenden zou een verademing moeten zijn. Toch niet. Dat ligt aan Jeroen Pauw zelf. Zijn toon is vol compassie, begrip en medeleven, maar dat zit hem in de weg. Zeker in een verpleegtehuis waar het juist over het einde van de compassie gaat. Het is de plek waar in het leven het moment aanbreekt van loslaten, met lege handen staan en je overvallen weten door onmacht. Een vrouw vertelde hoe zij haar vader in de laatste uren voor zijn sterven had moeten verlaten omdat haar mondkapje verzadigd was en de volgende ochtend moest horen dat hij ’s nachts was overleden. Het troostte haar dat er toevallig een verpleegkundige bij zijn overlijden aanwezig was geweest zodat hij niet alleen hoefde te gaan.

De oude Pauw van de studiotafel had op dit moment een vraag gesteld aan de bestuurder waarom mensen bij een stervende weggestuurd moesten worden, maar die vraag bleef achterwege. Elke presentatie van individueel leed maakt een kritische reflectie op meta-niveau ongepast. We zagen dat ook al tijdens de eerste golf, toen open gesprekken over omvang en noodzaak van de coronamaatregelen tot zwijgen werden  gebracht door selfie-filmpjes van mensen die op de intensive care bezig waren te overleven. Niet erg kies om dan door te vragen. Maar wat er overblijft zijn de verhalen over onze gang naar de dood, ook bij Pauw. Het resulteert in leedtelevisie en daar hebben we in Nederland inmiddels meer dan genoeg van. Het leven is zwaar, we zijn sterfelijk en ons wacht ooit het einde. Het is niet moeilijk op dat gegeven een programma te bouwen. Ieder leed heeft zo zijn of haar verhaal.

Gelukkig was er een lichtpuntje. Terwijl Pauw de bewoners van het verpleegtehuis voor bleef houden hoe lang de winter was die ons nog te wachten staat en hoe uitzichtloos en onvoorspelbaar de gang van het virus,  gaven zij aan niet in angst te leven. Ze bleken vooral moe te worden van het virusverhaal dat dagelijks over hen wordt uitgestort. Natuurlijk waren ze voorzichtig en één vrouw koos ervoor niemand in haar appartement toe te laten om het besmettingsgevaar in te dammen. Voor het overige vulden zij het leven in zoals dat gaat als je oud wordt. Geen grote vergezichten meer, maar leven bij de dag. Het was de schamele hoop van het programma. Pauw daarentegen was vooral bezig bij de bewoners het memento mori in herinnering te brengen. Waarom eigenlijk? Moet onze al te hedonistische leefwijze worden bestraft? Hebben we behoefte aan strenge dagsluitingen? Zijn erkenning aan het einde van het gesprek dat het zeer waarschijnlijk niet tot een nieuwe sluiting van de verpleegtehuizen zal komen was niet chique. Het maakte de beginvraag tot een vooropgezet trucje. Dat heeft zo’n jongen niet nodig.

Zalig de kwetsbaren

13 oktober 2020 | Door | 3 reacties

Begin september werden er nieuwe maatregelen tegen het coronavirus afgekondigd. Milde beperkingen waarvan we de afgelopen week hebben ontdekt dat ze niet voldoende zijn. We zijn voorlopig nog niet van het virus af. Wat mij bij al die maatregelen opvalt, is dat ze zo weinig ethisch worden doordacht. Het ontbreekt aan een debat over het geheel van de maatregelen. Wat is het effect van alle beperkingen op lange termijn? Voor wie doen we het goede? We doen het allemaal niet voor onszelf, stelt premier Rutte, maar om onze kwetsbaren te beschermen. Dat is logisch en een groot goed van onze samenleving. Maar is het misschien een idee om dan met elkaar een gesprek te starten wie de kwetsbaren zijn? Zijn dat alleen maar de mensen van boven de zeventig die eenmaal door corona getroffen het zwaar zullen krijgen om te overleven? Of zijn er misschien nog anderen? De jonge mensen die noodgedwongen thuis hun studie moeten volgen en ondervinden dat het een eenzaam traject is? De MBO studenten die geen stage kunnen vinden vanwege de economische crisis? De kunstenaars die altijd al weten dat hun leven geen vetpot zal worden, maar desondanks vol passie spelend en musicerend hun leven wijden aan schoonheid en troost? De ouderen die angstig een nieuwe lockdown tegemoet zien nadat zij in het voorjaar tien weken lang opgesloten hebben gezeten in het verpleegtehuis? De caféhouder die merkt dat zijn ondernemerschap bedreigd wordt door de dagkoersen van de besmettingsgraad en niet weet hoe hij zijn gezin zal onderhouden? De kankerpatiënt die maar af moet wachten of hij voorrang dient te verlenen aan een corona-slachtoffer waardoor zijn behandeling wordt uitgesteld? Of de oorlogsvluchtelingen in Moria wier vluchtverhaal verbleekt bij onze drukdoende strijd in onze eigen oorlog?

We spiegelen ons voor dat we in Nederland bezig zijn met een grote solidariteitsactie richting de kwetsbare medemens. Dat is niet het geval. We leven in de rare paradox dat we een mal van de kwetsbare medemens in het leven roepen, zonder het over onze kwetsbaarheid te hebben. Want daarover gaat deze crisis; over het einde van onze maakbaarheid, over de wetenschap dat onze handen te kort kunnen schieten, over het inzicht dat wij de natuur niet kunnen dwingen, over de acceptatie dat wij als mens niet het centrum van deze wereld zijn. We leveren geen gevecht tegen het virus om de kwetsbaren te redden. Integendeel: we strijden omdat we het gesprek over onze kwetsbaarheid en eindigheid niet aandurven. Daarom is het zaak om onze facades nu te lijf te gaan. we zijn niet de mensen die we denken te zijn.

Begrijp me goed: ik voer geen pleidooi om het virus maar zijn gang te laten gaan. We dienen voorzichtig en waakzaam te zijn en het is een meer dan goede zaak dat we zorgvuldig met onze kwetsbaren omgaan. Daarom streven we naar een lager aantal verkeersdoden, zoeken we naar behandelingen tegen kanker en ander ziekten en proberen genoeg donoren te vinden voor hen die het nodig hebben. Maar aan al die solidariteit zit een grens en dat weten we. We kunnen niet alles. Bij het voortwoekeren van dit virus wordt het zaak onder ogen te zien hoeveel schade de bij-effecten van de maatregelen oplevert. We weten inmiddels wat isolement met mensen doet, we voelen aan den lijve wat het betekent om niet aangeraakt te worden en het terugbrengen van onze sociale contacten is niet het terugschroeven van een luxegoed. Alle maatregelen hebben een prijs en de wil tot betalen is niet onbeperkt. We hoeven daarover niet in paniek te raken, we hebben altijd met de grenzen van ons handelen te maken gehad. Maar wat we wel moeten doen: onze levensstijl en samenleven dringend onder de loep nemen. Waar kan dan mooier dan in de kerk? Als iemand de kwetsbaarheid van het leven ten diepste heeft doorgrond dan is dat Jezus zelf. Zalig de kwetsbaren.

Ontzuil je religie!

10 september 2020 | Door | Geen reacties


Het Nederlandse omroepbestel wordt nog steeds volgens de lijnen van de verzuiling ingericht. Maar socialisme, liberalisme en christendom zijn inmiddels sterk verbleekt en identiteiten blijken inwisselbaar. Dat leidt tot een verschraling van de publieke omroep en daarmee van het publieke debat. Is er nog plaats voor religies binnen dit bestel? Dat is maar de vraag. En als die plaats er is wordt deze – paradoxaal genoeg – alleen maar gevonden via de weg van een verdere ontzuiling. Het internet is daarvoor de beste plek.

Door: Ferdinand Borger

In 2021 wordt de publieke omroep opnieuw ingericht. Naast de bestaande omroepverenigingen heeft zich een aantal aspirant omroepen gemeld, waaronder twee moslimomroepen. Hun toetreding is nog niet zeker. De vraag is ook of je anno 2021 nog een plaats in het bestel zou moeten willen veroveren. Waarom zou je dat doen? Het internet biedt momenteel veel meer mogelijkheden om creatief programma’s te maken, partners te zoeken en vooral: talenten te ontwikkelen. Ook de kerken ontdekten de laatste maanden noodgedwongen hun plek op het wereldwijde web. Het kan het begin zijn van het nieuw doordenken van de plaats van de religieuze stromingen binnen het publieke domein. Dat domein is veel breder dan de publieke omroep. En de omweg via Hilversum is onnodig.

Toch gaat Hilversum voorlopig op de oude voet verder. Het systeem van de omroepverenigingen, ooit democratisch en divers, blijf min of meer gehandhaafd. Maar inmiddels is het verbleekt: behalve de EO hebben alle omroepverenigingen hun ideologische veren al lang afgeschud. Hun producten zijn in hoge mate inwisselbaar en hun opinies steeds meer eensluidend. Minder diversiteit dus. Ook van de VPRO is de kritische stem behoorlijk afgezwakt. Presentatrice Janine Abbring luisterde ademloos naar het geloofsgetuigenis van rapper Typhoon in Zomergasten, waar voorheen afstandelijkheid en sarcasme bon ton was. Net als bij de meeste omroepen mag bij de VPRO religie weer als persoonlijke overtuiging, als curieus verschijnsel. Er zijn geen ideologische systemen meer, er hoeft niets meer te worden verdedigd of bevraagd, er klinkt op zijn best journalistieke nieuwsgierigheid.

Mainstream

Deze verbleking van de zuilen lijkt alleen maar winst. De benauwde vensters die het perspectief op de wereld inperkten, maakten plaats voor een ruime blik. Ontgrenzing en openheid deden hun intrede. Maar de verbleking heeft een keerzijde. De vooronderstellingen van de journalist worden nauwelijks nog manifest en daarmee niet meer bevraagd. Wereldvisies botsen niet meer, nieren worden niet meer geproefd. In plaats daarvan is er een mainstream journalistiek ontstaan, waarvan men zich kan afvragen hoe ruim deze is. Aan het begin van de coronatijd werd filosofe en arts Marli Huijer in het programma Op1 aangekondigd als een ‘dissidente denker’, vanwege haar kritiek op de RIVM-maatregelen. Ze was zo verstandig deze titel direct van zich af te wijzen. Bij alles wat we nog niet weten over het virus, legde zij uit, is een gesprek wenselijk waarbij je op voorhand geen opinies weg zet. Binnen de publieke omroep blijkt de verleiding groot om journalistiek het pad van de mainstream opinie te bewandelen, een gemakzucht die geen recht doet aan de diversiteit in de samenleving. Als één van de weinige spelers binnen het publieke bestel organiseerde omroep HUMAN een open gesprek over de coronapandemie. En liet daarmee de kracht zien van wat een publieke omroep kan zijn.

Meld je je bij dit systeem aan als nieuwe omroep op religieuze grondslag dan ga je het zwaar krijgen. Natuurlijk, als persoonlijke overtuiging heeft religie weer een plaats aan de talkshowtafels met dank aan mensen als Antoine Bodar en Herman Finkers. Maar religie als denkraam, als venster op de wereld, als een wijze van leven en kijken, wordt nog steeds als vreemd ervaren en soms als totalitair beschouwd. Het wordt door de jonge generatie programmamakers dan ook weinig herkend. In hun bestaan resoneert nauwelijks nog iets van de zingevende systemen waarbinnen hun grootouders leefden. Kerken, bestaan die nog? Ik dacht dat die voorbij waren, meldde een presentatrice van hetzelfde programma Op1.

Deze religieuze onkunde is niet alleen de programmakers te verwijten. Binnen het publieke debat hebben kerken zich teruggetrokken en dat heeft hen binnen de media grotendeels onzichtbaar gemaakt. De kerken zijn meegegaan in de ontideologisering van de samenleving. De verlegenheid over het eigen verhaal, over het geloofs- en gedachtegoed, heeft ook bij hen intrede gedaan. Het verlangen binnen de Protestantse Kerk om in weerwil daarvan een meer publieke theologie te bedrijven, zoals bijvoorbeeld de Duitse kerken dat beoefenen, kan dan ook niet zomaar worden bewaarheid. Daarvoor ontbreekt het in de organisatie van de kerk aan expertise. Men is niet op het publieke debat toegelegd en de noodzaak ervan wordt binnen de kerk niet overal ingezien. Ook is het wantrouwen van theologen ten aanzien van alles wat met media te maken heeft doorgaans hoog. Voor het overige kon de rol van de kerken aan IKON en later EO worden uitbesteed. Dat leidde niet tot een grote presentie binnen de publieke omroep. Om sport kun je niet heen als journalist, om kerken wel.

Schok

De aarzeling van kerken om binnen het publieke debat een rol te spelen kwam de laatste maanden in een ander licht te staan. Veel kerken en ook moskeeën gingen online hun gebeden en vieringen uitzenden toen de coronacrisis de deuren van de gebedshuizen sloot. Zij traden daarmee – noodgedwongen – toe tot het publieke domein van het internet en haalden daarmee hun communicatie weg uit eigen kring.  Veel gelovigen zullen de liveregistratie van de hun vertrouwde dienst op waarde hebben geschat. Maar tegelijkertijd werd met een schok duidelijk hoe groot de achterstand van de kerken is waar het op communicatie in de media aankomt. Een kerkdienst uitzenden voor een groot publiek is weinig zinvol, wanneer je deze niet aanpast aan het medium dat je gebruikt. IKON en NCRV wisten dat met hun liturgische experimenten al in de jaren negentig. Ook moet je als kerken de vraag stellen wat je überhaupt met online vieringen wilt bereiken.

Toch is de gedwongen verhuizing van kerken naar de online wereld van groot belang. En de vele online-initiatieven die overal in den lande binnen religieuze stromingen worden ondernomen zijn hoopvol. Internet is bij uitstek een broedplaats voor nieuw en creatief talent en voor nieuwe formats. De voortschrijdende technologische ontwikkeling geeft iedereen momenteel de middelen in handen om audio of video te produceren. De macht van programmamakers wordt daarmee verkleind. Dat wil nog niet zeggen dat je een verhaal kunt vertellen. Maar ook daarvoor is het internet een goede leerschool.

Door de grote invloed van de sociale media leren we dat we op internet in eerste instantie kleine verhalen communiceren. Podcasts en vlogs reiken ons persoonlijke getuigenissen aan, een ontwikkeling die zijn oorsprong vindt bij de ‘oude media’.  Homo-emancipatie kreeg de wind in de zeilen doordat mensen op televisie publiekelijk uit de kast durfden te komen. Met de podcast en vlogs is het verbreiden van deze verhalen in handen gekomen aan de voorheen geïnterviewden. Mensen vertellen nu zelf hun verhaal. Zij reiken ons contemporaine getuigenissen aan die ingaan op de dilemma’s van: Hoe te leven? Wie ben ik? Hoe ga ik om met de problemen op mijn weg? Voor antwoorden op deze vragen sla je geen Bijbel of Koran meer open, maar zoek je naar lotgenoten.

Troost

Als religieuze stroming op internet terechtkomen betekent dat je je zelf dwingt niet vanuit je eigen overkoepelende grote verhaal te denken, maar aansluiting te zoeken  bij het persoonlijke en kleine getuigenis. In die zin is het een poging om niet-ideologisch over je eigen geloofs- en gedachtegoed na te denken. Je boodschap dient persoonlijk te zijn, oprecht en authentiek. Maar daarmee is niet alles gezegd. Want elke religie, denkrichting of overtuiging heeft een oorsprong die voor ons ligt in de tijd. De kunst is om de verbinding tussen oorsprong en het getuigenis van vandaag op te zoeken en vorm te geven. Het gaat er om jouw plek in een traditie te communiceren, niet de traditie zelf. Lukt dit, dan kan dat een daad van bevrijding zijn voor al die mensen die zichzelf veroordeeld voelen tot hun uiterst individuele zoektocht naar identiteit en zin. Dat wat jou overkomt is niet uniek, je bent niet de eerste. Veel vragen zijn al voorgeleefd. We leven in een verhaal dat ver voor ons is begonnen. Daarin zit troost.

The Passion is bij uitstek het voorbeeld van de verbinding van het grote verhaal van de christelijke traditie met de kleine verhalen nu. Misschien is het aan de ideologische verbleking van de omroepen te danken dat deze productie een grote plaats in het televisielandschap heeft weten te veroveren. Het verhaal van de laatste dagen van Jezus gaat over liefde, verraad, vriendschap, trouw en hoop en vindt zijn kracht in de telkens nieuwe verbinding met de stad waar het wordt opgevoerd. Het bewijst daarmee de kracht een universeel verhaal te worden, met mensen van nu. Het biedt troost. Dat de EO heeft aangekondigd zich uit het programma terug te trekken is spijtig, maar begrijpelijk in de zin dat rolbezetting en muziek wellicht te veel een invuloefening werden. De kracht van een dergelijke productie moet veel meer worden gezocht in het wordingsproces ervan dan in de uitvoering zelf.

Stadstheater

Iemand die dat heeft begrepen is socioloog en theatermaker Milo Rau. Sinds 2017 is hij verbonden aan het Vlaamse toneelgezelschap NTGent. Rau zag dat het gezelschap keurig zijn Shakespeares opvoerde, maar de binding met de eigen leefomgeving – de stad – had verloren. Het theater diende opnieuw van Gent te worden. Rau stelde tien nieuwe geboden op voor het stadstheater. Nieuwe theaterstukken mochten slechts uit twintig procent bestaand materiaal bestaan, repetities dienden voortaan openbaar te zijn en amateurspelers kregen naast professionele acteurs een plek op de planken. Het altaarstuk Lam Gods van de gebroeders van Eck dat in de kathedraal van Gent hangt, werd de basis voor de eerste voorstelling. Op dit schilderij figureerden in de vijftiende eeuw Gentenaren. Rau ging op zoek naar de figuranten van nu. Wie zijn Adam en Eva nu, wie de ridders, wat kan er model staan voor het Lam Gods? Toen Rau op zoek ging naar Syrië-gangers, als de eigentijdse equivalenten van de kruisvaarders kwamen er vragen in het Belgische parlement. Wanneer werd kunst politiek? En moest aan deze Syrië-gangers een podium worden gegeven?

Gebedshuis

De zoektocht naar spelers duurde anderhalf jaar. De kracht van de voorstelling lag niet in het eindresultaat, maar wel in het wordingsproces. Mensen waren op zoek gegaan naar hun plaats binnen het grote verhaal van de stad. En leerden over zichzelf nadenken als onderdeel van een geschiedenis en traditie. Het leidde tot kennismaking en verbinding waarbij verschillende culturen naast elkaar stonden op het podium. Op video vertelde een vrouw op één van de laatste dagen van haar leven wie zij op het toneel had willen zijn en wie zij in het echte leven was geworden. De nieuwe Adam en Eva bedreven – uiterst stilistisch – de liefde. Het theater zat avond aan avond vol met Gentenaren die daar voorheen nauwelijks of niet kwamen.

Zij kregen hun verhaal terug door er zelf in te gaan staan en er onderdeel van te worden. De kracht van het concept van Rau zat in een aantal zaken. Met het reduceren van het bestaande repertoire gaf hij ruimte aan nieuwe verhalen, zonder de traditie van het theater overboord te gooien. Dit nieuwe theater bleek zo het podium te worden voor mensen die het verhaal van de stad wilden dragen. De inwoners van de stad hervonden zich als spelend terug in een zinvol verband dat hen door de geschiedenis werd aangereikt. In zekere zin hief Rau daarmee de grenzen van het theater op en werd het podium een publieke ontmoetingsplek tussen traditie en toekomst. Hij legde met deze actie een gezamenlijke grond bloot met het toneel als ontginningsplek.  Alles wat er aan betekenis is, hoeft enkel maar te worden gedolven.  Een productie als The Passion zou hetzelfde kunnen doen wanneer het accent van het eindresultaat naar het maakproces zou worden verlegd. Ontgrens jezelf als religieuze stroming en stel jezelf de vraag: Wie zijn dragers van ons verhaal. En wie kan dat verhaal misschien beter vertellen dan wijzelf? Die vraag past niet meer binnen de lijnen van een publieke omroep, maar past wel in het theater en op straat. En echt spannend wordt de vraag als je hem hardop stelt binnen welk gebedshuis dan ook. 

Boventonen en huidhonger

20 juli 2020 | Door | 1 reactie

Tja, hoe om te gaan met zo’n crisis? We stonden opeens met elkaar in een land waarvan we de taal nog niet kenden. Dat land leerde ons nieuwe woorden ‘lock down’, corona-app en flatten the curve! Begin februari wisten we nog van niks. Onnozele schapen waren we met ons idee van permanente groei, alsmaar beter en vooral ook: alsmaar verder. Toen kwam de klap,

Sommigen weten nu al te concluderen dat we er betere mensen van zijn geworden. Ik weet dat niet. Natuurlijk, er gebeurde veel moois, mensen ging naar elkaar omzien, boodschappen doen voor de buren, en we leerden met bogen om elkaar heen te lopen. Dit alles om de IC bedden zo leeg mogelijk te houden. Maar werden we betere mensen? Ik hoorde ook veel nare dingen. Mensen die elkaar verwensingen toevoegden in Albert Heijn of op straat. Mensen die beweerden dat een simpele omhelzing hier de dood van een ander dáár betekent. Wil je moeder op bezoek bij haar jarige zuster van honderd? Dan is ze een moordenaar! En meer van dat soort nare zinnen. En dan hebben we het nog niet gehad over al die mensen die -voor hun eigen bestwil! – in verpleeghuizen en aanleunwoningen werden opgesloten. Het werd hen niet gevraagd of ze dat wilden. Het gebeurde gewoon. Mijn moeder zat ook tien weken in haar appartement. We vierden haar 95ste verjaardag op straat, zongen naar twee hoog. En ik voelde dat woede het langzamerhand van mijn verdriet ging overnemen. Wie had ons hier gebracht? En hoe lang ging het nog duren?

Zijn we betere mensen geworden? Ik weet het niet. Is het een goed ding als een heel volk binnen twee weken het dagelijks gedrag verandert en men elkaar prijst vanwege de in acht genomen discipline? Een bezettende macht zou hier blij mee zijn, dacht ik in mijn cynische dagen. Zo gaat dat dus: iedereen switcht zo maar naar de stand van overleven als het van ons wordt gevraagd. We doen het voor een goed doel: flatten the curve! Discipline is maar één woord van kadaverdiscipline verwijderd.

U hoort mijn cynisch toon. Die kon natuurlijk niet blijven. Cynisme is een luxe die we ons niet kunnen veroorloven. Ik ook niet. Ik wil ook helemaal niet cynisch zijn. Dus zocht ik naar een oplossing. En vond die in boventonen. Laat me het uitleggen. Veel vrienden om mijn heen ontdekten in deze tijd Netflix, NPOstart, of iets gelijkluidends en brachten heel wat avonden en nachten bingwatchend door. Dat is een serie in één keer uitkijken. Ik niet, ik ontdekte iets anders: boventonen op Youtube.

Op YouTube staan tal van prachtige orgelconcerten uit ’s lands grootste kerken. Nederland Zingt wordt er vaak vandaan uitgezonden, maar met dat programma heb ik niets. Het is me te glad en te gepolijst. Maar met die orgelconcerten heb ik dus wel wat.  En dan het liefst in combinatie met samenzang op hele noten. Eén van mijn favoriete filmpjes is Psalm 42 uit de St. Maartenskerk in Zaltbommel met organist André Nieuwkoop. Het is in 2015 online gezet en al 1,7 miljoen keer bekeken. Halverwege het concert valt de hele kerk op hele noten in. Hij-gend-hert-der-jacht-ont-ko-men. Schreeuwt-niet-ster-ker-naar ‘t-ge-not-Van-mijn-fris-se-wa-ter-stro-men-dan-mijn-ziel-ver-langt-naar-God. Geweldig! Het aanzwellende koor en orgel, het ingehouden en tegelijk uitbundig zingen, deze massale klanken richting hemel, het bezorgt me iedere keer kippenvel. En alsof dat nog niet genoeg is, zingt er ook nog een koor boventonen over de massa heen. Kippenvel en tranen worden mijn deel, helemaal als ik me voorstel dat de mensen die mij ooit lief waren en nu bij God zijn, daar ergens staan te zingen, daar op die wolk van aerosolen die richting hemel vaart.

Dat kan natuurlijk helemaal niet, hoor ik u verzuchten: zingen op een wolk van aerosolen. En inderdaad dat kan niet. Maar als er iets is wat al die hele tonen bij mij naar boven roepen dan is het verbeeldingskracht en hoop. En zodra dat gebeurt merk ik dat ik weg wil uit de wereld van berekende solidariteit, uit de wereld van de gezamenlijke prestaties en uit de wereld van de angst, die onze verwachtingen smoort en ons belet te hopen. En dat ik zucht naar deze verbeeldingskracht die ons deel wordt wanneer we het zingen weer oppakken, de geestdrift onder onze verhalen hervinden en alle RIVM protocollen hun plaats wijzen. We komen er niet met anderhalve meter afstand.

Op YouTube zocht ik naar ander materiaal van organist André Nieuwkoop. Er is veel meer van hem te vinden. Sinds kort is hij aspirant-politieman in Rotterdam-Zuid geworden, na een tijdlang als binnenschipper en marinier te hebben gewerkt. Bij zijn beëdiging in de Laurenskerk beklom hij het orgel en speelde theatertonen. Ach, hoe mooi: een kerk tot leven wekken met je muziek en dan ook nog eens een vitaal beroep uitoefenen. Je zou er huidhongerig van worden. À propos: dat woord was ook nog geen gemeengoed.  Maar sommige woorden voel je waar worden.