Brief aan de Geest
7 juni 2022 | Door Ferdinand Borger | 1 reactie
Lieve vriendin,
Dat ik jou deze brief schrijf is een ernstige noodgreep, want ik kom er helemaal niet uit met mijn preek voor de komende zondag. Gelukkig dat jij er bent en laat gebruiken om het adres te zijn van mijn gedachten, want je weet als geen ander deze te ordenen en mij te inspireren. Probleem is dat ik geen idee heb waar ik moet beginnen, dat het nadenken over de Geest mijn hele bestaan ontregeld, dat ik de lijn kwijt raak en van associatie naar associatie hinkel. Ik word daarbij ook niet geholpen door alles wat mij in het leven over de Geest is aangereikt. Ik herinner mij nog de predikant uit mijn jeugd die met Pinksteren vertelde dat dit feest het meest vage is van alle christelijke feesten. Kan iedereen zich met Kerst de geboorte van een kind voorstellen, met Pasen wordt met het thema lijden en vooral opstanding al moeilijker. Met de komst van de Heilige Geest wordt het ronduit vaag. Want wat is nu Geest? We zijn in de kerk vaak goed bij machte onszelf te problematiseren en dan helpt iets als uitstorting van de Heilige Geest niet echt bij. Ik moet je zeggen met het al lang uit het zicht raken van mijn jeugdjaren kwam de afgelopen tijd de twijfel of deze analyse van de toenemende vaagheid bij het verloop van de christelijke feesten wel juist is. Want hoe vaag is die Geest? Als het gaat over de tijdgeest zijn we prima in staat deze te duiden of er ons in te voegen. Kijken we naar onszelf op televisie of film van pakweg dertig jaar geleden, dan overvalt ons de meewarige blik waarmee we onszelf beschouwen. Er bestaat toch iets van een geest die ons ontwikkelt? Dat geldt helemaal voor technische ontwikkelingen. Ik zag onlangs het filmpje van de man die de eerste mobiele telefoon over straat sjouwde: een grote koffer die de verbinding tot stand moest brengen. De man keek gelukkig. Nu treft hem onze meewarige blik. Zelfs de minister president die vasthoudt aan zijn Nokia kan de hoon over zich heen krijgen. Sms-t de man nog? Niet meer van deze tijd. Als we geest vertalen met de modes en conventies, met de stilzwijgende overeenkomsten waaraan wij onszelf en de anderen verplichten, dan is de geest overal zichtbaar. We corrigeren elkaar er ook op. Je moet wel met je tijd meegaan. Maar van wie moet dat eigenlijk?
Voor de tijdgeest geldt dat deze helemaal niet zo vaag is. Die heeft zijn weerslag in ons gedrag en de regels waaraan we elkaar en anderen verplichten. Maar wat doet dan die Heilige Geest? Die Geest die doorbreekt grenzen zeggen we. En we halen dat het uit verhaal van Pinksteren. Uit de mensen die van vreemden vrienden werden, die merkten dat taalgrenzen werden doorbroken en er een andere manier is om tot verstaan te komen. Verlangen wij daar ook niet naar? Zo ineens je weg te laten voeren uit de kaders waarin je jezelf en anderen gevangen houdt en maar los te laten wat er kan worden losgelaten? Maar willen we dat? Wat te doen met al de bubbels die we oprichten, de kleine of grotere cirkels van gelijkgezinden, die het samen eens zijn, omdat hun studie, welvaartsniveau of kleur overeenkomt en zij daaraan elkaar herkennen. Omdat het veilig is, omdat het fijn is om je in een groep te bevinden die over bepaalde zaken een akkoord heeft gesloten en binnen de groep maar geen vragen stelt. Waar komen woningbezitters en daklozen elkaar tegen? Waar de hoger opgeleiden de lager opgeleiden, waar de witte mensen, de mensen met kleur? Pinksteren is in de kringen waarin ik verkeer vooral een wit feest. Maar Pinksteren is geen wit feest. De eigen kringen bieden veiligheid. Als er iets is van het verlangen dat bij Pinksteren aan de oppervlakte komt is het wel dit: bevrijd te worden uit de bubbels van zelfgenoegzaamheid en eigenwaan. Maar willen we dat echt? Of vinden we dat gewoon eng?
Ik vroeg me af waarom er zoveel gebeden wordt met Pinksteren, hoe wij de Geest wel elke zondag kunnen aanroepen in liederen waarin niet anders wordt gedaan dan verlangen, roepen en soms zelfs smachten. Ik moet je zeggen dat ik dat mooi vind, de gebeden brengen het onvolmaakte aan het licht en getuigen ervan dat het geschondene en het kapotte leven ons niet onverschillig laat. Ik hoor in die gebeden de erkenning dat er iets van een andere kant moet komen, dat het ons niet lukt onszelf te bevrijden, we niet in staat zijn de rechtvaardigheid altijd maar vooraan te laten staan en de vrede te bewerken. En tegelijkertijd roept dit gebed iets anders in ons op: het brengt ons bij het weten dat we onszelf beperken, te klein over onszelf denken, ons afsluiten voor de toekomst, geen stap zonder risico te durven zetten En dat de Geest daar voor nodig is die tegen ons zegt: sta op, kom in beweging, strek je uit naar de ander. En dat het alleen door de Geest is dat er een eind komt aan haat, aan vooroordeel, en laten we het gewoon maar uitspreken: aan oorlog.
De oorlog, daar moet ik het ook met je over hebben. De afgelopen week werden de honderd dagen ervan gepasseerd. Wat begon als een angstige aanval misschien wel op een groot deel van Europa, dreigt nu een vast onderdeel te worden van het dagelijks nieuws, een ongemak aan de rand van onze belevingswereld. Misschien moet het tot een akkoord komen tussen beide landen, klinkt het. En natuurlijk diplomatie zal zijn werk moeten doen. Maar hoever laten we het kwaad oprukken? En wat stellen we er tegenover? Hoe ver gaat verzet? Het is het duivelse dilemma dat we al vanaf het begin van de mensheid met ons meedragen.
We bidden om de Geest die ons in beweging zet, die ons bevrijdt. En tegelijkertijd zit daar mijn aarzeling. Misschien vragen we teveel van de Geest. En doen we een beroep op jou terwijl wij onze traagheid omarmen. En onze zware lichamen niet in beweging brengen. Wellicht heffen we te makkelijk onze handen ten hemel en heffen in koor onze onmacht aan. Help ons we kunnen het niet. Zij we werkelijk onmachtig of zeggen we dat we onmachtig zijn? Bij de zoveelste stille tocht na de zoveelste massaslachting in de Verenigde Staten klonken er stemmen van afschuw die niet meer mee willen gaan in het rituele herdenken. Niet opnieuw de minuten stilte, niet opnieuw het oplaten van ballonnen en niet weer de zee van kaarsen. Omdat het ritueel de kracht heeft verloren de werkelijkheid te veranderen en sterker nog: het ritueel lijkt de werkelijkheid te bevestigen. De schietpartij die ervoor de aanleiding is, kan morgen weer gebeuren. Het ritueel maakt zo van de misdaad een gegeven dat ons nu eenmaal overkomt, als tragiek waar we aan onderworpen worden. Maar we zijn maar slechts ten dele tragische mensen.
Soms ben ik bang dat ook ons aanroepen van de Geest een ritueel wordt. Dat we teveel van de Geest verwachten, en haar vragen om door onze traagheid heen te breken. Waarom niet gewoon zelf al in beweging komen, wegtrekken en soms maar het vreemde tegemoet? Waarom niet de beweging opzoeken die er al zo lang gemaakt wordt onder ons, met ons? De mensen die in Jeruzalem samenkwamen, die vreemden die uiteindelijk niet langer vreemden voor elkaar bleken te zijn, kenden van nature al hun gang naar de stad. Pinksteren was de vijftigste dag na Pasen, het oogfeest, reden om het huis te verlaten, de berg te beklimmen, de stad binnen te trekken. Zou het niet goed zijn om zelf de beweging maar in te zetten en niet langer te wachten op de Geest? En dan maar hopen en bidden wellicht dat zij ons ergens onderweg zal ontmoeten. We kunnen wel blijven bidden dat de Geest ons uit onze traagheid zal bevrijden, maar hoe goedkoop en gemakkelijk wordt dat gebed, als we zelf niet in staat zijn een eerste stap te zetten? Op het feest van Pinksteren werd de rituele gang van al die Jeruzalemgangers in een nieuw licht gezet. En hoe goed is het om die rituele gang vol te houden. Hoe mooi is het om jezelf te durven laten verrassen.
Ik vertel je een verhaal, lieve vriendin, waarvan ik lang heb geaarzeld of ik het zou vertellen, maar ik doe het nu toch maar. Het gebeurde ooit vlak voor Kerst. Ik was op weg naar een twijfelsollicitatie, in een stad waar ze een straatpastor zochten. Zo maar op straat lopen, contacten met mensen aanknopen, ik zag mijzelf dat niet doen, de klap die ik ooit op straat heb moeten incasseren maakt de straat voor mij af en toe onveilig. Toch had ik geschreven. Op uitnodiging. Toen ik tegen de avond aankwam in de stad, zocht ik met mijn auto naar een parkeergarage vlak bij het hotel waar ik zou overnachten. Mijn twijfels waren ondertussen overgegaan in zekerheden: dit moest ik niet gaan doen. Ik parkeerde mijn auto twee lagen onder de grond, stapte in de lift naar de begane grond en liep de stad in. Vijftig meter buiten de garage kwam er een man naast mij lopen. Hij legde zijn hand op mijn schouder. Ik wil koffie met je drinken zei hij. De hand was niet vreemd, niet angstig, niet bedreigend, het was het vertrouwen van een onbekende. Ik was verbaasd. Ik heb geen tijd voor koffie zei ik, ik heb zo een afspraak voor een sollicitatie. Maar waarom vraag je mij? Dat komt, zei hij, omdat je een open gezicht hebt. Dat schat ik dan zo in. Jij zult niet agressief worden, je gaat niet slaan. Nee, zei ik, ik ga niet slaan. Het spijt me dat ik geen tijd voor je heb. Je hebt een mooi beroep, zei de man. Denk je dat, zei ik. Ja, zei hij, dat denk ik. Vanaf dat moment durfde ik niet verder te vragen. Want opeens bekroop mij het gevoel dat de man meer over mij wist dan ik voor mogelijk hield. Wie was hij? En wat deed hij hier, naast mij? Wat doe je met Kerst vroeg ik. De eerste dag thuis, de tweede dag naar mijn schoonzus. We kwamen bij het hotel en we namen afscheid.
Waarom ik je dit vertel, is dat ik mij afvraag of jij Geest niet misschien gewoon onder ons woont. Ben jij het die naast ons zit in de trein, ben jij de leraar die ons aanmoedigt, ben jij de dissident die met enkel een wit bord op het Rode Plein staat? Ben jij het die de liefde naar ons uitspreekt, die de diepte van vriendschappen peilt, die ons de letters van het woord vrede en rechtvaardigheid leert spellen? Ik weet het niet, maar een diep vermoeden zegt mij dat jij het bent. De ontmoeting met de man, dit treffen, deze aanraking bleef mij maandenlang bij. Ten diepste was dit een moment van heling, van een hele intense heling. Ik denk dat dat de Geest is. Haar kwaliteit is niet alleen dat zij de grenzen doorbreekt die wij oprichten. Haar kwaliteit is dat zij geneest, heel maakt.
Nu ik het verhaal van Pinksteren lees, denk ik aan de man weer terug. Als de nabije onbekende. Zo moet Pinksteren zijn geweest. De pelgrims die als onbekenden de stad bevolkten en als vreemden enkel het doel van hun reis deelden, werden deelgenoten van eenzelfde verhaal. De liefde van Christus werd hun deel, maar die liefde is geen abstractie, geen idee. Die liefde is heel concreet: het is de mens die naast je loopt, de vrouw die door je zelfbeeld heen breekt, de man die je verleidt om je harnas af te leggen. Het is de mens die tegen je zegt opnieuw te beginnen terwijl je zelf niet meer weet hoe dat moet. Het is de naaste die zegt dat je een mooi mens bent en goed. De liefde van Christus is herscheppingskracht, helende kracht. Maar het is niet alleen de liefde en kracht die tot je komt, het is ook de liefde en kracht waarmee wij ons uit kunnen strekken naar de ander. Nu ik het allemaal zo opschrijf: vaagheid is Pinksteren vreemd.
Lieve vriendin, ik ben je ondertussen aan gaan spreken met de naam die wij doorgeven: Geest, Heilige Geest. Wil je ons blijven lezen? Wil je naar ons blijven luisteren?